ECLI:NL:RBSGR:2007:BA4378

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06 / 62948
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening voor Chinese vreemdelingen met asielaanvraag

In deze zaak hebben verzoekers van Chinese afkomst op 22 december 2006 een verzoek ingediend voor een voorlopige voorziening, waarbij zij vroegen om alle rechtsgevolgen van het bestreden besluit op te schorten totdat er een uitspraak in de hoofdzaak zou zijn. De verzoekers, geboren in 1961 en 1998, hebben eerder een aanvraag voor een verblijfsvergunning ingediend, die door de staatssecretaris van Justitie was afgewezen. Op 20 maart 2007 heeft de staatssecretaris schriftelijk bevestigd dat verzoekers voldoen aan de voorwaarden van het regeerakkoord, wat betekent dat zij niet zullen worden verwijderd terwijl er nadere besluitvorming plaatsvindt. Tijdens de zitting op 27 maart 2007 was de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig, maar de verzoekers zelf zijn niet verschenen.

De voorzieningenrechter overweegt dat, gezien de toezegging van de staatssecretaris dat verzoekers niet zullen worden uitgezet, er geen spoedeisend belang is bij de gevraagde voorlopige voorziening. De verzoekers hebben niet kunnen aantonen dat er andere feiten of omstandigheden zijn die een spoedeisend belang rechtvaardigen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de verzoekers zonder rechtmatig verblijf in Nederland geen spoedeisend belang hebben aangetoond. De uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, voorzieningenrechter, en op 28 maart 2007 openbaar uitgesproken.

De voorzieningenrechter heeft tevens de staatssecretaris van Justitie veroordeeld in de proceskosten van de verzoekers, die zijn vastgesteld op € 644,-. De Staat der Nederlanden is aangewezen als rechtspersoon die het griffierecht moet vergoeden. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 06 / 62948
uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 maart 2007
in de zaak van:
[verzoeker 1] en [verzoeker 2]
geboren op [geboortedatum] 1961 en geboren op [geboortedatum] 1998, van Chinese nationaliteit, verzoekers,
verder te noemen verzoekers,
gemachtigde: mr. M.J.A. Leijen, advocaat te Alkmaar,
tegen:
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. M.P. Verveer, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Verzoekers hebben op 16 december 1999 ieder een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag met betrekking tot [verzoeker 1] bij besluit van 5 december 2005 en met betrekking tot [verzoeker 2] bij besluit van 23 december 2005 afgewezen. [verzoeker 1] heeft tegen het besluit op 23 december 2005 bezwaar gemaakt. Namens [verzoeker 2] is tegen het besluit op 16 januari 2006 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft de bezwaren bij besluit van 28 november 2006 ongegrond verklaard. Verzoekers hebben tegen dit besluit op 22 december 2006 beroep ingesteld.
1.2 Verzoekers hebben op 22 december 2006 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Zij verzoeken alle uit het bestreden besluit voortvloeiende rechtsgevolgen op te schorten hangende het beroep en verweerder te veroordelen in de kosten van de voorlopige voorziening.
1.3 De openbare behandeling van de geschillen heeft plaatsgevonden op 27 maart 2007. Verzoekers zijn niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Artikel 50 Van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) bepaalt als volgt.
1. De ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen, zijn bevoegd, hetzij op grond van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren hetzij ter bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding, personen staande te houden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie. Degene die stelt Nederlander te zijn, maar dat niet kan aantonen, kan worden onderworpen aan de dwangmiddelen als bedoeld in het tweede en vijfde lid. Bij algemene maatregel van bestuur worden de documenten aangewezen waarover een vreemdeling moet beschikken ter vaststelling van zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie.
2. Indien de identiteit van de staande gehouden persoon niet onmiddellijk kan worden vastgesteld, mag hij worden overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor. Hij wordt aldaar niet langer dan gedurende zes uren opgehouden, met dien verstande, dat de tijd tussen middernacht en negen uur voormiddags niet wordt meegerekend.
3. Indien de identiteit van de staande gehouden persoon onmiddellijk kan worden vastgesteld en indien blijkt dat deze persoon geen rechtmatig verblijf geniet, dan wel niet onmiddellijk blijkt dat hij rechtmatig verblijf heeft, mag hij worden overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor. Hij wordt aldaar niet langer dan gedurende zes uren opgehouden, met dien verstande, dat de tijd tussen middernacht en negen uur voormiddags niet wordt meegerekend.
4. Indien nog grond bestaat voor het vermoeden dat de opgehouden persoon geen rechtmatig verblijf heeft, kan de in het tweede en derde lid bepaalde termijn door de bevelhebber van de Koninklijke marechaussee respectievelijk door de korpschef, bevoegd ter plaatse waar die persoon zich bevindt, in het belang van het onderzoek met ten hoogste acht en veertig uren worden verlengd.
5. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn bevoegd de opgehouden persoon aan diens kleding of lichaam te onderzoeken, alsmede zaken van deze persoon te doorzoeken.
6. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regelen gegeven omtrent de toepassing van de voorgaande leden van dit artikel.
2.3 Op 20 maart 2007 heeft verweerder schriftelijk laten weten dat verzoeker voldoet aan de voorwaarden als vermeld op pagina 43 vanaf punt 6 van het regeerakkoord van het huidige kabinet. Deze criteria betreffen vreemdelingen die een eerste asielaanvraag hebben ingediend vóór 1 april 2001 en ten aanzien van wie geen contra-indicaties om reden van criminaliteit of oorlogsmisdrijven bestaan. Deze criteria zijn contouren van een nog te bepalen regularisatieregeling. In verband met deze ontwikkeling heeft verweerder in de voormelde brief verklaard dat verzoeker hangende nadere besluitvorming niet zal worden verwijderd. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder verklaard dat deze toezegging voor verzoekers allebei geldt.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.4 Gezien voornoemde toezegging dat verzoekers niet zullen worden uitgezet, hebben zij in zoverre geen spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening.
2.5 Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat verzoekers niet hebben aangegeven op grond van welke andere feiten of omstandigheden zij thans een spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorziening. In de omstandigheid dat verzoekers zonder rechtmatig verblijf in Nederland het risico lopen op staandehouding als bedoeld in artikel 50 Vw ziet de voorzieningenrechter geen spoedeisend belang.
2.6 De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.7 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die verzoeker heeft gemaakt en de rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
2.8 Met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Awb zal de voorzieningenrechter de Staat der Nederlanden aanwijzen als rechtspersoon die het betaalde griffierecht moet vergoeden.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, voorzieningenrechter, en op 28 maart 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. E.E.M. van Abbe, griffier.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.