ECLI:NL:RBSGR:2007:BA4275

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/12418
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vreemdelingenbewaring en schadevergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 5 april 2007 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende vreemdelingenbewaring. Eiser, een vreemdeling van Togolese of Soedanese nationaliteit, was op 15 maart 2007 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring, die op 26 maart 2007 door verweerder werd opgeheven. Eiser verzocht om schadevergoeding voor de periode van zijn inbewaringstelling, die volgens hem onrechtmatig was. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring niet rechtsgeldig was, omdat zowel de maatregel als het proces-verbaal van gehoor niet ondertekend waren. Dit maakte het traject dat tot de vreemdelingenbewaring leidde niet verifieerbaar en toetsbaar, wat in strijd is met de waarborgen van de Nederlandse rechtsorde. De rechtbank oordeelde dat de grief van eiser slaagde en kende hem een schadevergoeding toe van € 1045,-- voor de elf dagen dat hij in bewaring was gehouden. Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 322,--. De rechtbank benadrukte dat de bevoegdheden van de autoriteiten met de grootst mogelijke zorgvuldigheid moeten worden uitgeoefend, vooral bij gedwongen vrijheidsontneming.

Uitspraak

RECHTBANK ’S GRAVENHAGE
ZITTINGHOUDENDE TE ROERMOND
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Vreemdelingenkamer
Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 94 juncto artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
Proc.nr.:AWB 07/12418
Inzake:[eiser], alias[eiser],
volgens zijn verklaring geboren op [geboortedatum] 1972 dan wel
[geboortedatum] 1982 en van Togolese dan wel Soedanese nationaliteit,
hierna te noemen: eiser,
gemachtigde mr. J. Singh, advocaat te Hoofddorp,
tegen:de Staatssecretaris van Justitie te ’s-Gravenhage, verweerder.
I. PROCESVERLOOP
Op 15 maart 2007 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Bij beroepschrift van 21 maart 2007 is namens eiser beroep ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontneming. Voorts is om schadevergoeding verzocht.
Verweerder is op 26 maart 2007 overgegaan tot opheffing van de bewaring.
Bij faxbericht van 30 maart 2007 heeft eisers gemachtigde laten weten het beroep te handhaven met het oog op de schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2007.
Eiser en zijn gemachtigde zijn (na schriftelijke kennisgeving) niet ter zitting verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. P.M.W. Jans.
II. OVERWEGINGEN
Op grond van het bepaalde in artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank, indien zij de opheffing van een maatregel tot vrijheidsontneming beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan eiser een vergoeding ten laste van de Staat toekennen. Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 90 en 93 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
In het onderhavige geval is verweerder overgegaan tot opheffing van de bewaring voordat de rechtbank het tegen die maatregel ingestelde beroep heeft kunnen behandelen.
Gelet op het verzoek tot schadevergoeding dient thans te worden vastgesteld of de maatregel van bewaring reeds op enig moment voor de opheffing ervan door verweerder onrechtmatig was en, zo ja, of aanleiding bestaat tot toekenning van schadevergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000.
De rechtbank overweegt als volgt.
Namens eiser is – kort weergegeven – aangevoerd dat de door verweerder overgelegde maatregel van bewaring niet ondertekend is en derhalve niet rechtsgeldig is. Eiser stelt daarnaast dat hij de maatregel nimmer heeft ontvangen.
Verweerder heeft ter zitting verklaard dat eiser niet in zijn belang is geschaad, ook al is de maatregel van bewaring en het proces-verbaal van gehoor van 15 maart 2007 niet ondertekend.
De rechtbank stelt vast dat zowel de maatregel van bewaring als het proces-verbaal van gehoor, beide van 15 maart 2007, niet zijn ondertekend. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 oktober 2004 (JV 2004, 460) blijkt dat aan het niet-nakomen van de verplichting, dat het besluit tot inbewaringstelling in strijd met artikel 5.3, eerste lid van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) niet is ondertekend, geen gevolgen zijn verbonden. Echter, uit deze uitspraak blijkt dat in die zaak in het proces-verbaal van het gehoor dat voorafging aan de inbewaringstelling de vermelding van de naam van de betrokken inspecteur van politie alsmede zijn handtekening van diezelfde inspecteur die de maatregel van bewaring heeft afgegeven, vermeld stond. Dit geldt niet voor de thans voorliggende zaak, waar zowel de maatregel van bewaring als het proces-verbaal van gehoor –als zijnde de enige met het opleggen van de bewaring zelf verband houdende stukken die zich in het onderhavige dossier bevinden- niet ondertekend zijn.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat vanwege het niet-ondertekend zijn van beide stukken het traject dat tot de vreemdelingenbewaring heeft geleid volstrekt niet verifieerbaar en toetsbaar is, hetgeen niet valt te rijmen met de waarborgen die zijn verankerd in de Nederlandse rechtsorde, waarborgen die met name beogen de bevoegdheden van de Nederlandse autoriteiten te omlijnen zodra er sprake is van gedwongen vrijheidsontneming, maatregelen die naar het oordeel van de rechtbank, vanwege hun ingrijpend karakter, met de grootst mogelijke zorgvuldigheid dienen te geschieden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de grief van eiser slaagt.
Nu de inbewaringstelling blijkens het voorgaande met ingang van de in bewaring stelling onrechtmatig is, acht de rechtbank termen aanwezig om eiser schadevergoeding toe te kennen.
Eiser komt over de periode van 15 maart 2007 tot en met 25 maart 2007, zijnde elf dagen, schadevergoeding toe.
Uitgangspunt bij de vaststelling van de schadevergoeding vormt de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak betreffende de vergoeding van immateriële schade bij inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, die uitgaat van een schadevergoeding van € 95,-- voor elke dag die in een politiecel is doorgebracht en van € 70,-- voor elke dag die in een huis van bewaring is doorgebracht. In totaal bedraagt de schadevergoeding 11 x € 95,-- is € 1045,--.
Voorts acht de rechtbank termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op in totaal € 322,-- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand welk bedrag is opgebouwd uit:
* 1 punt voor het indienen van het beroepschrift;
* waarde per punt € 322,--;
* wegingsfactor 1.
Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De rechtbank:
verklaart het beroep gericht tegen de bewaring gegrond;
wijst het verzoek om schadevergoeding toe, ten laste van de Staat der Nederlanden, ten bedrage van € 1045,--;
verstaat dat de uitbetaling geschiedt door de griffier van de rechtbank;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, vastgesteld op
€ 322,--, te vergoeden door de Staat der Nederlanden, te voldoen aan de griffier.
Aldus gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, in tegenwoordigheid van P. van Kaam-Wolfswinkel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 april 2007.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 1045,-- (ZEGGE; EENDUIZEND EN VIJFENVEERTIG EURO).
Aldus gedaan op 5 april 2007 door mr. drs. E.J. Govaers.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij:
Raad van State
Afdeling bestuursrechtspraak
Hoger beroep vreemdelingenzaken
Postbus 16113
2500 BC ’s-Gravenhage
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 6 april 2007