ECLI:NL:RBSGR:2007:BA4274

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/02290
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding legeskosten bij verlenging verblijfsvergunning wegens medische noodsituatie

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 10 april 2007 uitspraak gedaan in een geschil over de vergoeding van legeskosten bij de verlenging van een verblijfsvergunning wegens medische noodsituatie. Eiser, een Ghanese nationaliteit, heeft sinds 1991 in Nederland verbleven en heeft herhaaldelijk verzocht om verlenging van zijn verblijfsvergunning in verband met zijn ernstige medische problematiek, waaronder nierdialyse. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in een medische noodsituatie verkeert en dat hij in de noodopvang verblijft. Eiser heeft verzocht om vergoeding van legeskosten die samenhangen met zijn aanvraag om verlenging van de verblijfsvergunning. De verweerder, het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA), heeft dit verzoek afgewezen, met als argument dat legeskosten niet langer als buitengewone kosten worden vergoed sinds de invoering van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005). De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de situatie van eiser, gezien zijn medische noodsituatie, als een incidenteel, acuut medisch geval kan worden gekwalificeerd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit ondeugdelijk gemotiveerd is en heeft het beroep van eiser gegrond verklaard. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak en heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.:AWB 07/02290
V-nr:130.517.3795
inzake:[eiser], geboren op [geboortedatum] 1956, van Ghanese nationaliteit, wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. F. Kilic, advocaat te Amsterdam,
tegen: Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA), verweerder,
gemachtigde: M. van Wensveen, ambtenaar bij het COA.
I. PROCESVERLOOP
1. Bij brief van 14 november 2006 heeft eiser het COA verzocht om vergoeding van de legeskosten in verband met de door hem ingediende aanvraag tot verlenging van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel medische noodsituatie. Bij brief van 18 december 2006 heeft verweerder het verzoek afgewezen.
2. Bij beroepschrift van 15 januari 2007 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 31 januari 2007. Op 22 januari 2007 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2007. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
4. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. VOOR HET GEDING RELEVANTE GEGEVENS
De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit geschil uit van de volgende door eiser gestelde en door verweerder niet weersproken feiten en omstandigheden.
1. Eiser verblijft sinds 1991 in Nederland. Hij heeft op 25 juli 2001 een aanvraag om een verblijfsvergunning ingediend met als doel medische behandeling. De verzochte verblijfsvergunning is eiser in primo en in bezwaar geweigerd.
2. Op 2 maart 2005 heeft eiser opnieuw verzocht om een verblijfsvergunning met als doel medische behandeling. Op 24 augustus 2005 is aan eiser een verblijfsvergunning verstrekt onder de beperking “verblijf in verband met medische noodsituatie” met een geldigheidsduur tot 2 maart 2006.
3. Eveneens op 2 maart 2005 heeft eiser het COA verzocht om in aanmerking te worden gebracht voor opvang en verstrekkingen. Eiser verblijft sedert 5 mei 2005 in een door het COA verzorgde noodopvanglocatie.
4. Eisers verblijfsvergunning wegens medische noodsituatie, geldig tot 2 maart 2006, is in januari 2006 verlengd tot begin 2007. De legeskosten die eiser in verband met deze verlenging moest betalen zijn door het COA vergoed, na verzoek daartoe van eiser van 26 januari 2006.
5. Eiser heeft vervolgens wederom verzocht om verlenging van zijn verblijfsvergunning in verband met medische noodsituatie. De verblijfsvergunning is op 25 januari 2007 verlengd tot 2 maart 2008.
Het in dit geding voorliggende verzoek om vergoeding van de legeskosten houdt verband met deze aanvraag om verlenging van de verblijfsvergunning wegens medische noodsituatie. Aan eiser is geen verblijfsdocument afgegeven, omdat de leges niet zijn betaald. Eiser kan hierdoor geen woonruimte en sociale voorzieningen aanvragen. Hij verblijft nog immer in de door het COA geregelde noodopvang.
6. Eiser is nierdialysepatiënt. Hij wordt drie maal per week gedialyseerd.
III. OMVANG VAN HET GEDING
1.1 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat legeskosten niet langer als buitengewone kosten worden vergoed. Hiertoe is redengevend dat de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie met de invoering van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) het oogmerk had om, overeenkomstig het beleid, legeskosten niet langer als buitengewone kosten te vergoeden. Het uitgangspunt is dat voor on- en minvermogenden geen apart tarief zal gelden en dat evenmin in een hardheidsclausule zal worden voorzien. De vreemdeling is zelf verantwoordelijk voor het nakomen van zijn (financiële) verplichtingen. Eiser valt niet onder de uitzonderingen van het zesde lid van artikel 17 van de Rva 2005.
1.2 Verweerder heeft ter zitting desgevraagd nog de volgende toelichting op zijn standpunt gegeven. Anders dan vroeger is er met de invoering van de Rva 2005, ongeacht de schrijnendheid van de situatie en ongeacht of sprake is van een medische noodsituatie, thans geen enkele ruimte meer voor vergoeding van legeskosten. De minister heeft dit uitgelegd in de brieven van 8 maart 2005 en 6 juli 2005. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) van 8 november 2006, 200603724/1, volgt dat, ook in het geval van verlenging van een reguliere verblijfsvergunning, niet in de vergoeding van de legeskosten wordt voorzien.
2. Eiser heeft - zakelijk weergegeven - de volgende beroepsgronden tegen het bestreden besluit aangevoerd. De legeskosten voor de verlenging van eisers vergunning voor medische noodsituatie zijn noodzakelijke kosten waarin niet op andere wijze kan worden voorzien door eiser, die in de noodopvang verblijft, geen financiële middelen heeft en in een medische noodsituatie verkeert. Eiser leidt uit de brieven van de Minister van 8 maart 2005 en 6 juli 2005 af dat er wel ruimte bestaat voor het vergoeden van legeskosten in het geval van een medische noodsituatie. Dat eiser zich in een noodsituatie bevindt, is niet in geschil. Eiser ondergaat drie maal per week een nierdialyse. Daarbij is van belang dat verweerder recent in 2005, toen de Rva 2005 al van kracht was, diverse malen wel degelijk legeskosten heeft vergoed. Zo heeft verweerder bij de vorige verlengingsaanvraag van eiser de legeskosten wel vergoed, terwijl toen de Rva 2005 al in werking was getreden. Niet uit het oog dient te worden verloren dat eiser een bijzonder geval is. Betaling van de legeskosten is noodzakelijk om zijn verblijfsstatus verlengd te krijgen.
IV. REGELGEVEND KADER
1. Ingevolge artikel 3a, eerste lid, van de Wet COA zijn, in afwijking van artikel 72, derde lid, van de Vw 2000, de afdelingen 1, 3 en 4 van hoofdstuk 7 van die wet van toepassing op besluiten in het kader van het onthouden dan wel de beëindiging van verstrekkingen bij of krachtens de wet COA.
2. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de wet COA, is het COA onder meer belast met de materiële en immateriële opvang van asielzoekers. Ingevolge het tweede lid kan de minister het COA taken als bedoeld in het eerste lid opdragen met betrekking tot andere categorieën vreemdelingen.
3. Ingevolge artikel 12 van de wet COA kan de minister regels stellen met betrekking tot verstrekkingen aan asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen als bedoeld in artikel 3, tweede lid van de Wet. Krachtens artikel 12 van de wet COA heeft de minister de Rva 2005 vastgesteld.
4. Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder g, van de Rva 2005 omvat de opvang in een opvangvoorziening in elk geval betaling van buitengewone kosten.
5. Ingevolge artikel 17 van de Rva 2005 kan een asielzoeker een vergoeding ontvangen voor buitengewone kosten, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder g, die hij heeft gemaakt.
In het tweede lid van artikel 17 van de Rva 2005 is bepaald dat onder buitengewone kosten moet worden verstaan noodzakelijke kosten die vanwege hun aard of hoogte in redelijkheid niet geacht kunnen worden door de asielzoeker zelf te worden betaald. Ingevolge het derde lid van artikel 17 van de Rva 2000 kunnen buitengewone kosten slechts worden vergoed voorzover vooraf door het orgaan aan de asielzoeker toestemming is verleend voor het maken van deze kosten, met uitzondering van kosten die voortvloeien uit noodsituaties waarin geen mogelijkheid bestond tot het verzoeken om toestemming. Ingevolge het vijfde lid van artikel 17 van de Rva 2005 zijn kosten die samenhangen met een door de asielzoeker ingediende aanvraag als bedoeld in artikel 24, tweede lid van de Vw 2000, (...) in ieder geval geen buitengewone kosten zoals bedoeld in het eerste lid.
Ingevolge het zesde lid van artikel 17 van de Rva 2005 wordt er voor minderjarige alleenstaande vreemdelingen en statushouders die een aanvraag indienen voor verblijf bij kind een uitzondering opgenomen op de hoofdregel dat legeskosten niet worden vergoed.
6. Uit de toelichting op artikel 17 van de Rva 2005 (Staatscourant van 12 september 2006, nr. 177) blijkt dat een asielzoeker aanspraak maakt op vergoeding van buitengewone kosten ingeval het noodzakelijke kosten betreft en in die kosten niet op andere wijze kan worden voorzien. Voorwaarde hierbij is dat de kosten in enige mate (direct of indirect) gerelateerd zijn aan het verblijf in een opvangvoorziening of aan de (medische en mentale) situatie van betrokkene.
7. Bij brief van 8 maart 2005 aan de directeur van het COA heeft de minister nader toegelicht dat het sinds de inwerkingtreding van de Rva 2005 niet langer is toegestaan om aanvragers van een verblijfsvergunning regulier legeskosten te vergoeden. Deze brief vermeldt, onder meer, het volgende:
“In de Rva 2005 staat de mogelijkheid tot het vergoeden van legeskosten niet meer genoemd in de toelichting op artikel 17. De bij het oude artikel aangehaalde voorbeelden zijn uit de toelichting geschrapt, met het oogmerk dat het COA in principe afziet van de vergoeding van leges voor de aanvraag van vergunningen, die niet gerelateerd zijn aan het verblijf in een opvangvoorziening. De zinsnede in de toelichting op artikel 17 Rva 2005 dat “kosten gerelateerd moeten zijn aan de (medische en mentale) situatie van betrokkene”, dient te worden begrepen als het bieden van een mogelijkheid aan het orgaan om een financiële bijdrage te kunnen leveren als zich een incidenteel, acuut medisch geval voordoet, dat zonder vergoeding van bijgaande kosten door het orgaan, als schrijnend kan worden aangemerkt. Deze zinsnede beoogt niet in de mogelijkheid te voorzien dat het COA de leges voor een reguliere aanvraag voor medische behandeling vergoedt.”
8. De brief van 6 juli 2005 van de minister aan het COA vermeldt, onder meer, het volgende:
“Bij brief van 11 april 2005 reageert u op mijn schrijven van 8 maart 2005, waarin ik aangaf dat er onder het regime van de Rva 2005 geen ruimte meer is voor de vergoeding van leges door het COA. In uw reactie geeft u aan dat u denkt dat artikel 17 van de Rva 2005 wel degelijk ruimte biedt voor de vergoeding van leges, die verschuldigd zijn bij de aanvraag van een reguliere verblijfstitel. (...)
U geeft drie categorieën, waarvan u denkt dat in die gevallen de aanvragers wel in aanmerking moeten komen voor de vergoeding van de verschuldigde leges door het COA. Hieronder geef ik mijn visie op de drie door u aangedragen categorieën:
1. een aanvraag wegens een medische noodsituatie.
(...)
Indien de vreemdeling van mening is dat zijn situatie zodanig is dat hij in aanmerking zou moeten komen voor een verblijfsvergunning op deze grond, dan ligt het op zijn weg om daarbij te voldoen aan de voorwaarden die worden gesteld aan het indienen van een aanvraag. (...) Hiertoe behoort het voldoen aan de voor deze aanvraag verschuldigde leges. (...) Het COA moet in dit verband geen bemoeienis krijgen met deze procedure en daarom vind ik het een ongewenste situatie dat het COA die leges zou vergoeden als buitengewone kosten, noch op basis van een eigenstandig onderzoek, noch als daarvoor de artsen van het ambulant artsenteam van de BMA worden ingezet. Het levert een ongewenste situatie op als het ambulant artsenteam oordeelt dat de medische situatie van de vreemdeling voldoende grond biedt voor vergoeding van de leges door het COA, waarna de IND na eigen (medisch) onderzoek beslist dat de medische conditie van de aanvrager niet voldoende acuut is om in aanmerking te komen voor een vergunning op grond van medische noodsituatie. (...) Ook is het van belang in dit verband op te merken dat het enige feit dat een vreemdeling een aanvraag heeft ingediend voor een vergunning op basis van het beleid medische noodsituatie, in feite geen grond biedt voor de aanname dat in het geval van die vreemdeling ook daadwerkelijk sprake is van een medische noodsituatie. Hiervoor kan in beginsel iedere vreemdeling een aanvraag indienen. Dit is in mijn optiek eveneens een belangrijk argument om te stellen dat het niet op de weg van het COA ligt om over te gaan tot het vergoeden van de leges van vreemdelingen voor het aanvragen van vorenbedoelde verblijfsvergunning.”
V. BEOORDELING DOOR DE RECHTBANK
1. Eiser heeft verweerder verzocht om vergoeding van legeskosten die samenhangen met een aanvraag om een reguliere verblijfsvergunning. Verweerder heeft deze vergoeding geweigerd. Vertrekpunt voor de beoordeling van het geschil is de tekst van het vijfde lid van artikel 17 van de Rva 2005. Die luidt dat kosten die samenhangen met een door de asielzoeker ingediende aanvraag als bedoeld in artikel 24, tweede lid van de Vw 2000, (...) in ieder geval geen buitengewone kosten zijn.
2. In de brieven van 8 maart 2005 en 6 juli 2005 heeft de minister aan het COA nader verduidelijkt hoe het nieuwe artikel 17 van de Rva 2005, waaronder het vijfde lid van die bepaling, dient te worden begrepen en toegepast. De Rva 2005 is een ministeriële regeling op basis van artikel 12 van de Wet COA, en daarmee een algemeen verbindend voorschrift. Uit de formulering van artikel 17 van de Rva 2005 volgt, dat een asielzoeker op basis van dat artikel enkel vergoeding kan ontvangen voor buitengewone kosten. De bepaling biedt geen ruimte om, indien geen sprake is van buitengewone kosten, tot vergoeding over te gaan. Er is in dit opzicht geen beleidsvrijheid. De brieven van de Minister van 8 maart 2005 en 6 juli 2005 zijn dan ook geen beleid in de zin van artikel 1:3, vierde lid, van de Awb. Wel laat de term buitengewone kosten uit artikel 17 van de Rva 2005 ruimte voor interpretatie. In de brieven van 8 maart en 6 juli 2005 legt de minister als opsteller van de regeling uit wat in de regeling wordt bedoeld met de term buitengewone kosten. De toelichting van de minister op de interpretatie van de term buitengewone kosten, zoals weergegeven in de brieven van 8 maart 2005 en 6 juli 2005, acht de rechtbank om deze reden bindend.
3. De rechtbank leidt uit de brief van de minister van 8 maart 2005 af dat met de invoering van de Rva 2005 (onder meer) is beoogd de praktijk waarbij leges voor aanvragen om een reguliere verblijfsvergunning als buitengewone kosten werden vergoed, een halt toe te roepen. De rechtbank leidt uit deze brief, bezien in samenhang met de toelichting bij artikel 17 van de Rva 2005, ook af dat hierbij is beoogd om enige ruimte te behouden voor vergoeding van kosten die samenhangen met een incidenteel, acuut medisch geval, waarbij ook sprake moet zijn van enige relatie met verblijf in een opvangvoorziening.
Uit de brief van 8 maart 2005 volgt dat als zodanige kosten niet kunnen worden aangemerkt de kosten die gemaakt moeten worden voor een reguliere aanvraag voor medische behandeling. Uit de brief van 6 juli 2005, bezien in samenhang met de brief van 8 maart 2005, leidt de rechtbank voorts af dat als dergelijke kosten evenmin kunnen worden aangemerkt leges die samenhangen met een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning in verband met medische noodsituatie. Wanneer een dergelijke aanvraag wordt ingediend, staat namelijk nog niet vast dat ook daadwerkelijk van een medische noodsituatie sprake is.
4. Onder verwijzing naar rubriek II (voor het geding relevante gegevens) stelt de rechtbank vast dat in onderhavig geval geen sprake is van een verzoek om vergoeding van leges in verband met een aanvraag om een verblijfsvergunning voor medische behandeling. Evenmin is sprake van een verzoek om vergoeding van leges dat samenhangt met een eerste aanvraag om een verblijfsvergunning wegens medische noodsituatie. Eiser is immers al sedert 24 augustus 2005 in het bezit van een verblijfsvergunning wegens medische noodsituatie. De leges die eiser vergoed wil zien, hangen samen met een aanvraag om verlenging van zijn verblijfsvergunning wegens medische noodsituatie. Bovengenoemde brieven vermelden niet dat leges die moeten worden voldaan bij een aanvraag om een dergelijke verblijfsvergunning niet als buitengewone kosten kunnen worden aangemerkt en vergoed.
5. Onder verwijzing naar rubriek II (voor het geding relevante gegevens) constateert de rechtbank voorts dat eisers medische situatie in het verleden meermaals is beoordeeld en dat die beoordelingen hebben geleid tot de vaststelling dat eiser in een medische noodsituatie verkeert. Dat dat zo is, is tussen partijen ook niet in geschil. Er is sprake van ernstige medische problematiek. Eiser wordt drie maal per week gedialyseerd en komt te overlijden wanneer behandeling uitblijft. Uit bovengenoemde brieven volgt, zoals gezegd, niet dat vergoeding van leges in verband met een aanvraag om verlenging van een verblijfsvergunning wegens medische noodsituatie niet is toegestaan, terwijl uit de brieven wel volgt dat beoogd is enige ruimte te houden voor vergoeding van kosten die samenhangen met incidentele, acute medische gevallen. Voorts is niet in geschil dat eiser nog immer in de door verweerder verstrekte noodopvangvoorziening verblijft. Niet kan dan ook gezegd worden dat de kosten in dit geval niet in enige mate gerelateerd zijn aan verblijf in de opvang.
De rechtbank is op grond van deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat niet, althans niet zonder nadere motivering, valt in te zien dat en waarom de situatie van eiser niet als incidenteel, acuut medisch geval kan worden gekwalificeerd, dat zonder vergoeding van de hier bedoelde kosten door verweerder, als schrijnend kan worden aangemerkt. Een motivering als hier bedoeld ontbreekt in het bestreden besluit. Naar het oordeel van de rechtbank is het besluit hierdoor ondeugdelijk gemotiveerd.
6. De rechtbank heeft bij haar oordeelsvorming in aanmerking genomen dat uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting naar voren is gekomen dat na inwerkingtreding van de Rva 2005 en nadat de minister aan het COA bovengenoemde brieven heeft verzonden nog vergoeding van de legeskosten aan eiser heeft plaatsgevonden in verband met de verlenging van zijn verblijfsvergunning wegens medische noodsituatie. De rechtbank verwijst hierbij wederom naar rubriek II, overweging 4. De rechtbank acht het, mede gelet op de door verweerder desgevraagd ter zitting gegeven toelichting, niet denkbeeldig dat vergoeding van legeskosten, ondanks de wijzigingen van de Rva, heeft plaatsgevonden omdat de “lokale unit” de situatie van eiser als een incidenteel, acuut medisch geval heeft aangemerkt. Als vergoeding inderdaad om die reden heeft plaatsgevonden, dan valt naar dezerzijds oordeel niet zonder nadere motivering in te zien waarom vergoeding van diezelfde kosten, terwijl de situatie van eiser ongewijzigd is gebleven, thans is geweigerd.
7. In de uitspraak van de AbRvS van 8 november 2006, nummer 200603724/1, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om tot een ander oordeel dan het hierboven uiteengezette te komen. De rechtbank begrijpt uit die uitspraak dat de onderliggende casus een geheel andere was dan de hier voorliggende casus.
Het ging in de zaak die bij de AbRvS heeft voorgelegen in ieder geval niet om een aanvraag om verlenging van een verblijfsvergunning regulier wegens medische noodsituatie, terwijl uit de uitspraak evenmin blijkt dat sprake was van klemmende medische omstandigheden zoals die in deze zaak aan de orde zijn.
8. De slotsom is dat het bestreden besluit een voldoende draagkrachtige motivering ontbeert, zodat dit, wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb, in rechte geen stand kan houden.
9. Derhalve zal het beroep gegrond worden verklaard, het bestreden besluit worden vernietigd en zal bepaald worden dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
10. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644 ,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
VI. BESLISSING
De rechtbank
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644-- (zegge: zeshonderdvierenveeertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan op 10 april 2007 door mr. drs. H.J.M. Baldinger, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Aar, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier De voorzitter
Afschrift verzonden op:
Conc: MA/DB
Coll:
D: B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.