RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector civiel recht - afdeling II (meervoudige kamer)
Beschikking in de zaak van:
de gemeente NIEUWERKERK AAN DEN IJSSEL,
verzoekster,
advocaat: mr. P. de Boorder,
procureur: mr. J.P. van Ginkel,
1. de vennootschap onder firma
FIRMA [A.] EN ZN.,
gevestigd te [plaats],
en de vennoten:
[vennoot A.], en
[vennoot A-B],
wonende te [woonplaats];
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOUWFONDS MAB ONTWIKKELING B.V.,
gevestigd te Hoevelaken;
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RABO VASTGOED B.V.,
gevestigd te Utrecht,
verweerders,
advocaten: mr. J. Hoekstra en mr. drs. S.M.C. Nuyten,
procureur: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt.
Partijen worden hierna genoemd: de gemeente en verweerders dan wel Bouwfonds, Rabo Vastgoed (en gezamenlijk: Bora) en [A.].
Het verzoekschrift is ingekomen ter griffie op 9 juni 2006.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de processtukken, waaronder het verweerschrift en de pleitnotities, door partijen overgelegd ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van het verzoek op 16 oktober 2006.
1.1 Bij besluit van 11 augustus 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel aan de raad voorgesteld onder meer ten aanzien van de percelen tuinland, in eigendom toebehorend aan [A.], plaatselijk bekend aan en nabij de [a-straat] te Nieuwerkerk aan den IJssel, kadastraal bekend gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel, sectie D, nummer 1617, groot 44 are 30 centiare; nummer 1441, groot 1 hectare 4 are en 60 centiare, en op een gedeelte van de nummers 2156 en 1439, groot 1 hectare, 14 are en 30 centiare (hierna: de percelen) de artikelen 10 tot en met 24, 26 en 27 Wet voorkeursrecht Gemeenten (Wvg) van toepassing te doen zijn. Bij besluit van 5 oktober 2004 heeft de raad daartoe besloten.
Het voorkeursrecht is bij besluit van burgemeester en wethouders van Nieuwerkerk aan den IJssel van 13 oktober 2005 en bij raadsbesluit van 7 februari 2005 bestendigd.
1.2 Voor ontwikkeling, vaststelling en uitvoering van een strategisch grondenwervingsbeleid ten behoeve van effectieve realisatie van de doelstellingen van het Intergemeentelijke Structuurplan is het openbaar lichaam met rechtspersoonlijkheid Grondbank RZG Zuidplas (hierna: de Grondbank) opgericht. De Grondbank adviseert de gemeente in het kader van de Wvg omtrent aanbiedingen die de gemeente van de desbetreffende grondeigenaren ontvangt. De gemeente neemt mede op basis van dit advies een beginselbesluit tot aankoop en machtigt vervolgens de Grondbank om namens haar aankooponderhandelingen te voeren. De Grondbank verwerft na toestemming van de gemeente de aangeboden gronden.
1.3 Bij overeenkomst, ondertekend op 30 januari 2006, heeft [A.] aan Bouwfonds de percelen verkocht voor een bedrag van € 1.666.033,00, waarbij als opschortende voorwaarde onder meer is overeengekomen dat er op het voorgenomen tijdstip van levering geen belemmeringen krachtens de Wvg zijn om het verkochte aan de koper te leveren. De koopsom wordt met ingang van 30 januari 2006 verhoogd, te berekenen op basis van een rente van 3,6 % op jaarbasis.
Betaling zal plaats hebben bij het ondertekenen van de akte van levering. Vooruitlopend op de betaling van de koopsom zal verkoper (rechtbank leest: koper) bij wijze van geldlening aan de koper (rechtbank leest: verkoper) een bedrag ter leen verstrekken gelijk aan 90% van de koopsom, op nader over een te komen voorwaarden.
1.4 Voorts is in artikel 4 lid 6 van deze koopakte bepaald dat koper voornemens is het registergoed te gebruiken voor realisering van woningbouw en infrastructuur.
In artikel 17 is bepaald:
"In verband met het op het verkochte rustende voorkeursrecht krachtens de Wet Voorkeursrecht Gemeenten zal koper in overleg gaan met de gemeente, teneinde te onderzoeken of een samenwerkingsverband kan worden gesloten. Verkoper verleent bij deze aan koper het recht om (mede) namens verkoper in overleg met de gemeente te treden teneinde een samenwerkingsovereenkomst te sluiten. Ingeval tussen koper en de gemeente overeenstemming wordt bereikt over een samenwerkingsovereenkomst, zal aan de onderhavige overeenkomst van verkoop en koop uitvoering worden gegeven.
Ingeval mocht blijken dat er geen overeenstemming met de gemeente wordt bereikt over het aangaan van een samenwerkingsovereenkomst, dan treden verkoper en koper in overleg met elkaar, teneinde de realisatie van de bestemming zoals door koper beoogd [..] of in samenwerking met koper mogelijk te maken, waarbij als uitgangspunt geldt dat dit voor verkoper vanuit financieel oogpunt geen nadelige consequenties met zich meebrengt."
In artikel 19 is bepaald:
"Verkoper en koper zijn overeengekomen, dat ingeval mocht blijken dat verkoper niet aan zijn leveringsverplichting zoals in deze overeenkomst omschreven kan voldoen wegens de Wet Voorkeursrecht Gemeenten, dan wel een eventueel in aanvulling daarop volgende onteigeningsprocedure, zowel verkoper als koper bevrijd zijn van de bij deze overeenkomst aangegane verplichtingen, waartegenover verkoper en koper geen rechten meer aan deze overeenkomst kan ontlenen, onder de navolgende voorwaarden(n). [..]
Verkoper zal in dat geval wel verplicht zijn om zoveel als in zijn mogelijkheden ligt, er aan mee te werken dat de koper toch de beschikking over de gronden krijgt.
Voor het geval het verkochte toch mocht worden onteigend, blijft deze overeenkomst in zoverre in stand dat de verkoper de geldlening die hij van de koper ontvangt, alsdan niet meer hoeft terug te betalen middels verrekening met de overeengekomen koopsom. Terugbetaling geschiedt alsdan doordat de opbrengst bij onteigening alsdan zal toevallen aan de koper."
1.5 In de overeenkomst van geldlening, waarin is vastgelegd dat Bouwfonds aan [A.] een lening verstrekt ter grootte van € 1.532.750,00, is overwogen dat [A.] ter meerdere zekerheid tot nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst van geldlening een recht van eerste hypotheek zal vestigen op de percelen ten bedrage van € 3.421.600,00.
Voorts is bepaald in Artikel 5. Opeisingsgronden onder meer:
"1. Onverminderd de toepasselijkheid van artikel 1 lid 2 is de geldlening door Schuldenaar niet vervroegd aflosbaar. 2. Schuldeiser heeft het recht de hoofdsom alsmede de verschuldigde rente onverwijld op te eisen indien en zodra zich één van de volgende omstandigheden voordoet:
a.bij verkoop en levering van het Bestaande Registergoed aan een derde;
b.indien Schuldenaar en/of de juridische eigenaar op het Bestaande Registergoed of een gedeelte daarvan een beperkt recht vestigt ten behoeve van een derde, dan wel met een derde een overeenkomst tot het vestigen daarvan overgaat;
c. niet-, niet tijdige of niet behoorlijke nakoming door Schuldenaar van enige verplichting jegens Schuldeiser uit hoofde van deze overeenkomst; [..]
g. tekortschieten door Schuldenaar ter zake van enige andere vordering op Schuldenaar uit hoofde van enige andere verplichting jegens Schuldenaar (rechtbank leest: schuldeiser);
h. indien een andere aan Schuldenaar verstrekte lening of krediet wordt opgeëist;"
1.6 Bij akte van 30 januari 2006 heeft [A.] als eigenaar een hypotheek gevestigd ten gunste van Bouwfonds op de percelen.
De akte van vestiging is op 31 januari 2006 ingeschreven in de openbare registers van het Kadaster (deel 31395, nr. 12).
Deze hypotheek is mede gevestigd ten behoeve van Rabo Vastgoed.
1.7 De hypotheek is verleend tot zekerheid voor de terugbetaling van de op 30 januari 2006 tussen [A.] en Bouwfonds getekende onderhandse overeenkomst van geldlening van € 1.532.750,00 alsmede tot zekerheid van de betaling van al hetgeen hypotheekgevers uit welke hoofde dan ook aan hypotheekhouders verschuldigd zijn of te eniger tijd verschuldigd mochten worden.
De hypotheek is verleend tot een bedrag van in totaal € 4.448.080,00, bestaande uit een bedrag van € 3.421.600,00 te vermeerderen met een bedrag voor rente en kosten van € 1.026.480,00.
1.8 In de hypotheekakte staat onder 'Geldlening' onder meer vermeld: "Onverminderd hetgeen hypotheekgever en Bouwfonds bij de overeenkomst tot geldlening zijn aangegaan, is de geldlening voorts te allen tijde opeisbaar zonder enige ingebrekestelling:
a. bij juridische levering van het Registergoed aan Bouwfonds (in welk geval de geldlening zal worden verrekend met de door Bouwfonds te betalen koopprijs);
b. bij verkoop en levering van het Registergoed aan een derde; [..]
d. (rechtbank leest: bij) niet-, niet tijdige of niet behoorlijke nakoming door de Hypotheekgever of Schuldenaar van enige verplichting jegens Bouwfonds uit hoofde van de genoemde onderhandse overeenkomst; [..]
h. (rechtbank leest: bij) tekortschieten door Hypotheekgever of Schuldenaar ter zake van enige andere vordering van Bouwfonds of Hypotheekgever uit hoofde van enige andere verplichting jegens (rechtbank leest: van) Hypotheekgever of Schuldenaar;
[..]".
Voorts staat onder 'Bepalingen inzake de zekerheidsstelling' onder meer vermeld:
"3. bevoegdheid van Bouwfonds tot het in beheer en/of onder zich nemen van het Registergoed, zodra de lening is opgeëist; [..]
5. bevoegdheid van Bouwfonds, indien de Hypotheekgever in gebreke is in de voldoening van het door hem verschuldigde, het Registergoed [..] in het openbaar te (doen) verkopen [..]."
1.9 Tijdens een overleg op 24 januari 2006 heeft Bora de Grondbank op de hoogte gebracht van afspraken tussen Bora en grondeigenaren ‘voor grondinbreng van gronden binnen het rechtsgebied van de Grondbank waar de gemeente de Wet voorkeursrecht gemeenten van toepassing heeft verklaard'.
Op 17 februari 2006 en 10 maart 2006 heeft de Grondbank Bora en [A.] schriftelijk verzocht om toezending van afschriften van de overeenkomsten, doch zonder succes.
De Grondbank heeft na kadastrale recherche kennis gekregen van de hypotheekakte.
Op 30 maart 2006 hebben de Grondbank en de gemeente verweerders schriftelijk verzocht om toezending van overeenkomsten die aan de hypotheekverlening ten grondslag liggen, tevergeefs.
1.10 Op 30 mei 2006 heeft overleg plaatsgehad tussen de gemeente, de Grondbank en Bora, zonder concrete resultaten.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1 Het verzoek strekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tot nietigverklaring van de koopovereenkomst, de overeenkomst van geldlening en de hypotheekovereenkomst, alle gedateerd 30 januari 2006.
2.2 De gemeente stelt zich op het standpunt dat deze overeenkomsten tezamen en in onderlinge samenhang bezien een constructie vormen van rechtshandelingen die zijn verricht met de kennelijke strekking afbreuk te doen aan de voorkeurspositie van de gemeente. De koopovereenkomst houdt in dat [A.] een leveringsverplichting heeft jegens Bouwfonds en dat [A.] de percelen niet mag aanbieden aan een derde. Uit de bepalingen van de overeenkomst blijkt dat deze is gericht op projectontwikkeling. De financiële afspraken zijn zodanig dat de geldlening is bedoeld als voorschot op de koopsom. [A.] kan niet meer vrijelijk over de percelen beschikken en bij niet-naleving van enige verplichting van [A.] heeft Bouwfonds het recht van parate executie.
2.3 Verweerders hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3. Beoordeling van het geschil
3.1 Op grond van artikel 26 lid 1Wvg kan de gemeente de nietigheid inroepen van rechthandelingen die verricht zijn met de kennelijke strekking afbreuk te doen aan haar in deze wet geregelde voorkeurspositie, welk verzoek krachtens artikel 26 lid 2 Wvg gedaan moet worden binnen acht weken, nadat de gemeente een afschrift heeft ontvangen van de akte waarin de desbetreffende rechtshandeling is vervat.
3.2 De gemeente dient in de visie van verweerders wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar verzoek tot nietigverklaring van rechtshandelingen.
Dat verzoek is immers door de gemeente ingediend op 9 juni 2006 en op dat moment, aldus verweerders, was de daarvoor in artikel 26 Wvg gestelde termijn van acht weken reeds verstreken.
De conclusie dat die termijn was verstreken baseren verweerders op de veronderstelling, dat door de Grondbank uiterlijk tussen 10 en 30 maart 2006 een afschrift van de hypotheekakte d.d. 30 januari 2006 moet zijn ontvangen, terwijl uit die hypotheekakte blijkt van het bestaan van onderliggende rechtshandelingen. In dat verband hebben verweerders zich voorts op het standpunt gesteld dat, gelet op de onderlinge verhouding tussen de Grondbank en de gemeente, de conclusie zonder meer gerechtvaardigd is dat de gemeente op hetzelfde moment als de Grondbank over een afschrift van de hypotheekakte heeft beschikt.
Nu de nietigverklaring van de hypotheekakte niet langer kan worden verzocht, kan naar het oordeel van Bora ook de nietigverklaring van de daaraan ten grondslag liggende overeenkomsten niet langer met het ingediende verzoek worden verzocht.
3.3 Bepalend voor de aanvang van de termijn waarbinnen een gemeente de nietigheid moet inroepen, is ingevolge artikel 26, tweede lid, Wvg het moment waarop een gemeente een afschrift heeft ontvangen van de akte waarin de desbetreffende rechtshandeling is vervat.
Dat artikelonderdeel is in deze zin gewijzigd bij wet van 14 juni 2002, Stb. 326 en daardoor wordt niet langer aangeknoopt bij het moment waarop de desbetreffende rechtshandeling ter kennis van een gemeente is gekomen.
Als zodanig is derhalve niet relevant of een gemeente al dan niet kennis heeft gehad omtrent het bestaan van bepaalde rechtshandelingen. Daarentegen is beslissend het moment waarop afschrift van de akte waarin die rechtshandeling is vervat, is ontvangen. En overigens blijkt uit de wetsgeschiedenis dat een zogeheten prematuur verzoekschrift, ingediend voorafgaand aan het ontvangen van een afschrift van een akte, geen aanleiding verschaft voor niet-ontvankelijkheid.
3.4 Tussen partijen is niet in geschil en ook voor de rechtbank staat vast, dat de gemeente eerst door ontvangst van het verweerschrift afschrift heeft ontvangen van (onderhandse) akten van een overeenkomst van koop respectievelijk geldlening die aan de hypotheekovereenkomst ten grondslag liggen (productie 4 respectievelijk 3 bij het verweerschrift), beide gedateerd 30 januari 2006.
3.5 Het voorgaande leidt tot het oordeel dat geen grond bestaat het verzoek van de gemeente, althans voor zover betrekking hebbend op de rechtshandeling van koop respectievelijk geldlening, wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk te verklaren.
3.6. Tussen partijen is terecht niet in geschil dat het in de Wvg geregelde voorkeursrecht van een gemeente als zodanig niet in de weg staat aan het vestigen van een hypotheek op een grond, waarop een dergelijk voorkeursrecht is gevestigd.
Voor een oordeel over de ingeroepen nietigheid van een rechtshandeling op de voet van artikel 26, eerste lid, Wvg komt het in een geval als het onderhavige, een hypotheekovereenkomst met onderliggende rechtshandelingen, dus aan op een oordeel over de betekenis, in onderlinge samenhang, van de hypotheekovereenkomst en de inhoud van de onderliggende overeenkomsten van, in casu, koop respectievelijk geldlening.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt een redelijke wetstoepassing dan met zich mee dat de vraag of een verzoek als het onderhavige al dan niet tijdig is ingediend voor zover betrekking hebbend op de hypotheekovereenkomst, eveneens moet worden beoordeeld eerst naar het moment waarop een gemeente afschrift heeft ontvangen van de (onderhandse) akten waarin de rechtshandelingen, ter verzekering waarvan de hypotheekovereenkomst strekt, zijn vervat.
3.7 Derhalve bestaat evenmin grond het verzoek van de gemeente, voor zover betrekking hebbend op de hypotheekovereenkomst, wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk te verklaren.
3.8 In het kader van een redelijke wetstoepassing kan en zal de rechtbank in het midden laten niet alleen wat er zij van de onderlinge verhouding tussen de gemeente en de Grondbank, maar ook de omstandigheid dat de gemeente in het ongewisse heeft gelaten het moment waarop zij een afschrift van - alleen nog maar - de hypotheekakte zou hebben ontvangen.
3.9 Het voorgaande leidt tot het oordeel dat geen grond bestaat het verzoek van de gemeente aan te merken als te zijn ingediend op een moment nadat de termijn van acht weken is verstreken.
3.10 Verweerders hebben voorts met een beroep op artikel 3:303 B.W. als verweer gevoerd dat de gemeente in haar verzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de gemeente geen enkel belang heeft bij de nietigverklaring. Daartoe hebben verweerders zich op het standpunt gesteld dat Bora steeds heeft aangegeven bereid te zijn tot overdracht van de verworven gronden aan de gemeente indien Bora bij de gewenste woningproductie kan worden betrokken. In die voorwaardelijke bereidheid van Bora ligt mede het belang van de gemeente bij het verzoek om nietigverklaring ter handhaving van haar eigen regiefunctie. Daarbij kan in het midden worden gelaten of verweerders overigens al dan niet voldoende openheid van zaken hebben geboden jegens de gemeente.
Ook dit verweer wordt verworpen.
3.11 Derhalve is de gemeente ontvankelijk in haar verzoekschrift d.d. 9 juni 2006 strekkende tot nietigverklaring van de hypotheekovereenkomst d.d. 30 januari 2006 alsmede van de onderliggende overeenkomst(en), in casu betreffende de overeenkomst van koop respectievelijk geldlening, beide gedateerd 30 januari 2006.
3.12 Blijkens de jurisprudentie over artikel 26 Wvg, zoals dit artikel luidt sinds de Wet van 14 juni 2002, Stb.326, kan de nietigheid worden ingeroepen van alle soorten rechtshandelingen (Gerechtshof ’s-Gravenhage, uitspraken van 16 juni 2005, rekestnummer R05/269 en van 13 oktober 2005, rekestnummers R05/757 en R05/845). Het gaat dan om rechtshandelingen die de kennelijke strekking hebben afbreuk te doen aan het voorkeursrecht van de gemeente, waarbij die rechtshandelingen zodanig zijn opgezet dat geen vervreemding plaatsvindt gedurende het bestaan van het voorkeursrecht, maar wel de beschikkingsmacht over en het economisch belang bij de grond in enigerlei mate worden overgedragen aan een of meer andere (rechts)personen.
3.13 Als inhoudelijk verweer stellen verweerders zich primair op het standpunt dat het verzoek om nietigverklaring moet worden afgewezen wegens strijd met het gelijkheidsbeginsel. Daartoe voeren verweerders aan dat de Grondbank moet worden gezien als een willekeurige derde partij, omdat de opgerichte gemeenschappelijke regeling niet is aangewezen als bedoeld in artikel 10 Wvg, terwijl de gemeente nimmer is opgetreden tegen de verwerving in eigendom door de Grondbank van met voorkeursrecht belaste gronden.
Dit verweer wordt verworpen, reeds omdat verweerders geen feiten of omstandigheden hebben gesteld op grond waarvan die grondverwervingen door de Grondbank de kennelijke strekking hebben om het voorkeursrecht van de gemeente te doorkruisen. Derhalve kan niet worden gesproken van gelijke gevallen die ongelijk zouden worden behandeld.
3.14 Anders dan door verweerders is gesteld, komt geen betekenis toe aan de opschortende voorwaarden waaronder de koopovereenkomst is aangegaan. Die opschortende voorwaarden bestaan met name daarin hetzij dat Bouwfonds of diens rechtsopvolger een (samenwerkings)overeenkomst met de gemeente heeft gesloten over de ontwikkeling en realisatie van de door de gemeente aan het verkochte toegedachte/gegeven bestemming hetzij dat er op het voorgenomen tijdstip van levering geen belemmeringen krachtens de Wvg zijn om het verkochte aan Bouwfonds te leveren.
Zolang eerstgenoemde opschortende voorwaarde niet is vervuld, is [A.] toch al wel verplicht om er van af te zien de percelen aan de gemeente te verkopen.
Ook eventuele belemmeringen ingevolge de Wvg ten tijde van het voorgenomen tijdstip van levering staan er niet aan in de weg dat [A.] als verkoper ingevolge het bepaalde in artikel 19 de verplichting heeft en houdt om, zoveel als in zijn mogelijkheden ligt, er aan mee te werken dat Bouwfonds toch de beschikking over de percelen krijgt.
3.15 De koopovereenkomst tussen [A.] en Bouwfonds komt er op neer dat de juridische levering is uitgesteld en dus geen vervreemding plaatsvindt, maar dat de beschikkingsmacht over de percelen in enigerlei mate reeds is overgedragen, in zoverre [A.] contractueel niet meer vrij is de percelen aan te bieden aan de gemeente.
Schending van die contractuele verplichting leidt, naast de aanspraak van Bouwfonds op aanvullende schadevergoeding, tot onmiddellijke opeisbaarheid van de geldlening en de uitwinning van het hypotheekrecht, waardoor Bouwfonds gerechtigd is tot het beheer van de percelen en/of tot het openbaar (doen) verkopen van de percelen (hierna: de sancties).
Deze omstandigheden leiden tot het oordeel dat [A.] althans in enigerlei mate de beschikkingsmacht over de percelen heeft overgedragen aan Bouwfonds.
Wat betreft het economisch belang moet worden vastgesteld dat [A.] vooruitlopend op de betaling van de koopsom aanstonds een geldsom ontvangt, weliswaar bij wijze van geldlening, ten bedrage van 90% van de koopsom, zijnde € 1.532.725,00. Indien [A.] zijn verplichtingen jegens Bouwfonds nakomt is [A.] zelfs niet gehouden die geldlening terug te betalen in het geval dat juridische levering geen doorgang kan hebben. Blijkens artikel 14 heeft [A.] zich (zelfs) op het standpunt gesteld door die koopovereenkomst volledig schadeloos te zijn gesteld, zowel ten aanzien van de onderhavige registergoederen (rechtbank: de percelen) als ten aanzien van mogelijke planschade naar aanleiding van de voorgenomen bestemmingswijziging.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt daaruit dat [A.] door die verkoop niet langer een eigen economisch belang heeft bij de percelen althans dat in enigerlei mate sprake is van een overdracht van economisch belang.
De koopovereenkomst met Bouwfonds heeft een zodanige inhoud dat [A.] niet langer aanleiding heeft om de percelen op enig moment nog aan een derde, laat staan aan de gemeente, ten verkoop aan te bieden en aldus heeft die koopovereenkomst de kennelijke strekking afbreuk te doen aan het voorkeursrecht van de gemeente.
3.16 Verweerders hebben betoogd dat de overeenkomst van geldlening en hypotheek niet de kennelijke strekking hebben afbreuk te doen aan het voorkeursrecht van de gemeente, omdat de wetgever met het instrument van het voorkeursrecht niet heeft beoogd de eigenaar een voet dwars te zetten bij de verwerving van financiering door middel van hypotheek en dat elke andere conclusie zou leiden tot een ernstige en ongewenste verstoring van het reguliere economische verkeer.
3.17 In de overeenkomst van geldlening is bepaald dat vervroegde aflossing niet mogelijk is.
Voorts is daarin bepaald dat hoofdsom alsmede verschuldigde rente (4% op jaarbasis en eerst te betalen bij de aflossing van de hoofdsom) onverwijld opeisbaar zijn onder meer indien [A.] enige verplichting, uit welke hoofde ook, niet nakomt jegens de schuldenaar (rechtbank leest: schuldeiser). Tot zekerheid van de nakoming van zijn verplichtingen heeft [A.] een hypotheek op de percelen moeten vestigen ten gunste van Bouwfonds.
In de hypotheekovereenkomst is onder meer bepaald dat die hypotheekstelling strekt tot zekerheid van betaling van de geldlening maar ook van al hetgeen [A.] uit welke anderen hoofde ook jegens Bouwfonds is verschuldigd of te eniger tijd verschuldigd mocht worden.
Voorts is daarin bepaald dat Bouwfonds, zodra de geldlening is opgeëist - en dus situaties waarin [A.] enige verplichting uit welke hoofde dan ook jegens Bouwfonds niet is nagekomen - gerechtigd is tot het beheer van de percelen en/of tot het openbaar (doen) verkopen van de percelen.
De overeenkomsten van geldlening en hypotheek maken deel uit van een verkoopconstructie waarin de feitelijke beschikkingsmacht over de percelen en het economisch belang daarbij aan Bouwfonds zijn overgedragen.
Verweerders gaan er met dit verweer ten onrechte aan voorbij dat in het onderhavige geval geen sprake is van een gewone geldlening met hypothecaire zekerheid, maar dat zowel de overeenkomst van geldlening als die van hypotheek instrumenteel zijn aan het sluiten en naleven van de koopovereenkomst.
3.18 Dit leidt tot de conclusie dat ook de rechtshandelingen van geldlening en hypotheek de kennelijke strekking hebben afbreuk te doen aan het voorkeursrecht van de gemeente.
3.19 De percelen zijn door [A.], in strijd met artikel 10 Wvg, niet aangeboden aan de gemeente. Het verzoek zal worden toegewezen.Verweerders zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van deze procedure.
I. verklaart nietig de koopovereenkomst, de overeenkomst van geldlening alsmede de hypotheekovereenkomst, alle gedateerd 30 januari 2006;
II. verwijst verweerders in de kosten van de procedure, aan de zijde van de gemeente begroot op € 248,00 aan griffierecht en € 904,00 aan procureurssalaris;
III. verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
IV. wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Huijgens, Kroft en Berkvens en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 april 2007 in aanwezigheid van de griffier.