Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
eerste afdeling, enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
Vof [A], gevestigd te [gemeente A], eiseres,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij brief van 21 september 2001 heeft verweerder eiseres op de hoogte gesteld van het gegeven dat aan haar werknemer [werknemer] met ingang van 24 september 2001 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering is toegekend (hierna: WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45 %.
Bij besluit van 20 januari 2006 is eiseres meegedeeld dat de betaling van de WAO-uitkering aan [werknemer] met ingang van 1 maart 2006 aan haar, als eigen risicodrager per 1 juli 2004, wordt overgedragen. Tevens is eiseres meegedeeld dat zij de over de periode van 1 juli 2004 tot 1 maart 2006 uitbetaalde WAO aan verweerder moet terugbetalen.
Bij besluit van 5 mei 2006 heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Hiertegen heeft eiseres bij brief van 14 juni 2006, van gronden voorzien bij brief van 14 augustus 2006, beroep ingesteld.
Het beroep is op 17 april 2007 ter zitting behandeld. Daarbij is namens eiseres [A] ter zitting verschenen en heeft verweerder zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Baas.
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door haar niet op de consequenties van het eigen risicodragerschap te wijzen. Zo heeft verweerder eiseres er niet op gewezen dat bij herverzekering de lopende WAO-verplichtingen niet op de nieuwe verzekeraar zouden overgaan en dat eiseres hierdoor met terugwerkende kracht de lopende WAO-uitkeringen moest overnemen. Hierdoor heeft eiseres als kleine werkgever de risico's onvoldoende kunnen afwegen. De daarmee gemoeide kosten zou zij als kleine werkgever nooit hebben willen dragen. Tijdens de hoorzitting naar aanleiding van het bezwaar is eiseres duidelijk geworden dat verweerder een interne richtlijn hanteert die terugkeer tot het publieke bestel mogelijk maakt. Hiervan was eiseres niet eerder op de hoogte. Verweerder heeft bovendien over deze richtlijn geen inhoudelijke informatie willen verschaffen. Eiseres is van mening dat verweerder deze interne richtlijn ten onrechte niet heeft toegepast. De op eiseres rustende terugbetalingsverplichting bedraagt meer dan 10 % van de loonsom gedurende twee jaar.
De rechtbank stelt voorop dat het onderhavige geschil de handhaving van het besluit van 20 januari 2006 betreft. Bij dat besluit heeft verweerder eiseres gewezen op haar verplichting om uit hoofde van haar eigen risicodragerschap met ingang van 1 maart 2006 zorg te dragen voor betaling van de WAO-uitkering aan haar werknemer [werknemer], aan wie met ingang van 24 september 2001 een WAO-uitkering is toegekend. Daarnaast is eiseres meegedeeld dat zij hetgeen verweerder in de periode van 1 juli 2004 tot 1 maart 2006 aan bedoelde werknemer aan WAO-uitkering heeft verstrekt, dient terug te betalen. Het besluit van 20 januari 2006 strekt derhalve tot het opleggen van een betalingsverplichting.
Eiseres heeft betoogd door gebrek aan informatie van de zijde van verweerder geen goede afweging aan haar beslissing om eigen risicodrager te worden ten grondslag heeft kunnen leggen. Omdat het gaat om de handhaving van een opgelegde betalingsverplichting, kan deze klacht, die een beroep op schending van het zorgvuldigheidsbeginsel inhoudt, niet slagen. Volgens de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 oktober 2006 (JB 2006, 327) kunnen pas in de fase van verhaal van de uitbetaalde arbeidsongeschiktheidsuitkering op de eigen risicodragende werkgever algemene beginselen van behoorlijk bestuur een rol spelen. Nu het bestreden besluit slechts ziet op het vaststellen van de betalingsverplichting wordt tevergeefs een beroep gedaan op schending van genoemd beginsel.
Vastgesteld wordt dat eiseres met ingang van 1 juli 2004 eigen risicodrager is in de zin van artikel 75a, eerste lid, van de WAO. Zij heeft verweerder bij brief van 5 maart 2004 verzocht als zodanig te worden aangemerkt en verweerder heeft dit verzoek gehonoreerd.
Als eigen risicodrager, draagt eiseres ingevolge artikel 75a, eerste lid, aanhef en onder a, van de WAO gedurende vijf jaar nadat een WAO-uitkering is toegekend aan de werknemer die, kort gezegd, op de eerste arbeidsongeschiktheidsdag tot eiseres in dienstbetrekking stond, het risico van de betaling van die uitkering.
Hiervoor is reeds vastgesteld dat aan [werknemer] met ingang van 24 september 2001 een uitkering ingevolge de WAO is toegekend. Niet betwist is dat hij op die dag bij eiseres in dienst was. Eiseres was op die datum nog geen eigen risicodrager, maar dit staat de overname van de betaling van de WAO-uitkering aan bedoelde werknemer niet in de weg. Ingevolge artikel 75b, eerste lid, van de WAO, draagt eiseres vanaf de dag dat zij eigen risicodrager is geworden ook het risico van de betaling van uitkeringen die vóór die dag zijn toegekend (ook bekend als het inlooprisico).
Ingevolge het van overeenkomstige toepassing verklaarde artikel 75a, vierde lid, van de WAO dient eiseres de door verweerder toegekende WAO-uitkering derhalve vanaf 1 juli 2004 namens verweerder aan de betrokken werknemer te betalen.
Gesteld noch gebleken is dat de uitzonderingssituaties van artikel 75a, derde lid, van de WAO zich in het geval van eiseres voordoen.
Ter zitting heeft verweerder nader verduidelijkt dat er een interne richtlijn wordt gehanteerd voor gevallen waarin het eigen risicodragerschap onevenredig grote financiële nadelen voor de zogeheten kleine werkgever blijkt te hebben. Deze richtlijn houdt enerzijds in dat de werkgever kan terugkeren in het publieke bestel indien de jaarlijkse kosten van de WAO-uitkering waarvoor hij het risico draagt twee jaar achtereenvolgens meer dan 10 % van de jaarlijkse loonsom bedragen. Daarnaast is terugkeer op verzoek van de werkgever mogelijk, indien hij op het moment dat hij eigen risicodrager werd niet wist of redelijkerwijs niet kon weten dat er reeds aan een van zijn (voormalige) werknemers een uitkering ingevolge de WAO was toegekend.
Blijkens het bestreden besluit en het verweerschrift heeft verweerder de situatie van eiseres aan de interne richtlijn getoetst, maar komt eiseres niet in aanmerking voor toepassing daarvan, nu zij in ieder geval niet voldoet aan het 10 % vereiste. De rechtbank is niet gebleken dat deze vaststelling onjuist is. Onweersproken is gebleven dat verweerder bij die vaststelling is uitgegaan van de financiële cijfers die eiseres zelf heeft verstrekt. De gemachtigde van eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de gebruikte jaarcijfers onjuist zijn of dat verweerders berekening tot een onjuiste uitkomst heeft geleid.
Gelet op verweerders brief van 21 september 2001 is niet kunnen blijken dat eiseres op het moment dat zij heeft besloten tot het eigen risicodragerschap niet wist of redelijkerwijs niet kon weten dat aan [werknemer] reeds een uitkering ingevolge de WAO was toegekend.
Dit betekent dat, nu eiseres aan geen van beide criteria van verweerders richtlijn voldoet, verweerder eiseres in redelijkheid de terugkeer in het publieke bestel heeft kunnen weigeren.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder de vastgestelde betalingsverplichting als gevolg van het eigen risicodragerschap van eiseres terecht gehandhaafd.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. C.F. de Lemos Benvindo en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2007, in tegenwoordigheid van de griffier mr. W. Goederee.