ECLI:NL:RBSGR:2007:BA3595

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/1875 BESLU
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de bijhouding van de persoonslijst van een verzoeker in het kader van de Wet GBA

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage op 10 april 2007 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 6 februari 2007 van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Gravenhage, waarin werd medegedeeld dat de bijhouding van verzoekers persoonslijst (PL) zou worden opgeschort. Verzoeker stelde dat hij op papier dakloos was geworden, terwijl hij daadwerkelijk op een adres woonachtig was. De voorzieningenrechter oordeelde dat het standpunt van verweerder, dat de wijziging van de adresgegevens gerechtvaardigd was, niet op goede gronden berustte. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening toe, wat betekent dat het bestreden besluit werd geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar. De voorzieningenrechter concludeerde dat verweerder onvoldoende zorgvuldig onderzoek had verricht naar het feitelijke woonadres van verzoeker en dat het bestreden besluit niet op een juiste wettelijke grondslag was gebaseerd. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de gemeentelijke basisadministratie en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen.

Uitspraak

Voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
Reg. nr. AWB 07/1875 BESLU
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:84
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening van
[verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker,
ter zake van het besluit van 6 februari 2007 van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Gravenhage, verweerder.
Verzoeker heeft bij brief van 6 maart 2007 bij verweerder bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij brief van dezelfde datum heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is op 2 april 2007 ter zitting behandeld.
Verzoeker is in persoon verschenen. Hij is vergezeld van [A] en mevrouw [B].
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Hertogs en R.H. de Roy van Zuydewijn.
I. Beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
2. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1 Bij brief van 9 januari 2007 heeft verweerder verzoeker in kennis gesteld van het voornemen om de bijhouding van verzoekers persoonslijst (PL) op te schorten.
2.2 Bij het bestreden besluit van 6 februari 2007 heeft verweerder verzoeker medegedeeld dat de bijhouding van verzoekers PL met toepassing van artikel 48, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke basisadministratie persoonsgegevens (Wet GBA) wordt opgeschort met de aanduiding 'vertrokken naar onbekend', tenzij binnen één week na dagtekening van dit besluit alsnog aangifte van adreswijziging wordt gedaan.
2.3 Blijkens de uitdraai onderzoeksdossier van 15 maart 2007 is verzoeker op 21 februari 2007 als onbekend uitgeschreven uit de GBA en heeft hij de status E - geëmigreerd gekregen.
3. Verzoeker heeft verzocht om schorsing van het bestreden besluit met onmiddellijke ingang voor de duur van de bezwaarprocedure en indien nodig voor de duur van de hierop volgende juridische procedures.
Verzoeker stelt dat sprake is van spoedeisend belang nu hij op papier dakloos is geworden terwijl hij woonachtig is op het adres [adres]. Dit kan voor hem vergaande gevolgen hebben, onder andere in verband met zijn hypotheek en in contacten met de Belastingdienst.
4.1 Ingevolge artikel 1 van de Wet GBA, voor zover hier van belang, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:
- persoonslijst: het geheel van gegevens als bedoeld in artikel 34, eerste lid, van de Wet GBA over één persoon in een basisadministratie;
- uitschrijving: de overdracht van een persoonslijst door de gemeente van inschrijving aan de volgende gemeente van inschrijving;
- woonadres:
a. het adres waar betrokkene woont, waaronder begrepen het adres van een woning die zich in een voertuig of vaartuig bevindt, indien het voertuig of vaartuig een vaste stand- of ligplaats heeft, of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;
b. het adres waar, bij het ontbreken van een adres als bedoeld onder a, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derden van de tijd zal overnachten;
- adres: het woonadres
4.2 Ingevolge artikel 30, eerste lid, van de Wet GBA geschiedt uitschrijving uitsluitend op grond van de mededeling van het college van burgemeester en wethouders van een andere gemeente dat heeft besloten tot inschrijving van de betrokken persoon in zijn basisadministratie. De uitschrijving geschiedt terstond na ontvangst van de mededeling. Tegen de in de eerste volzin bedoelde beslissing staat voor het college van burgemeester en wethouders geen voorziening open.
4.3 Artikel 48 van de Wet GBA, voor zover hier van belang, luidt als volgt:
1. Aan de aangifte van vertrek van de ingezetene die naar redelijke verwachting gedurende een jaar ten minste twee derden van de tijd buiten Nederland zal verblijven, worden gegevens betreffende het volgende land van verblijf en het eerste adres van verblijf in dat land ontleend.
2. Indien een ingezetene als bedoeld in het eerste lid in gebreke is met het doen van aangifte, draagt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente van inschrijving ambtshalve zorg voor opneming van gegevens betreffende het vertrek, het volgende land van verblijf en het eerste adres van verblijf in dat land.
5. De voorzieningenrechter overweegt dat in het bestreden besluit van 6 februari 2007 aan verzoeker nog een termijn wordt gegund om een verzuim, dat door verweerder aanwezig wordt geacht, te herstellen. Verweerder heeft ter zitting medegedeeld dat het bestreden besluit is bedoeld als pressiemiddel. Na het bestreden besluit is geen afzonderlijk besluit is afgegeven waarin verzoeker te kennen wordt gegeven dat daadwerkelijk tot opschorting van het bijhouden van verzoekers PL wordt overgegaan.
Voorts heeft verweerder medegedeeld dat het staande praktijk is dat een opschorting zoals hier aan de orde feitelijk wordt behandeld als uitschrijving in verband met vertrek naar een onbekend buitenland (VOW). De rechtsgevolgen van het bestreden besluit zijn, nu verzoeker naar het oordeel van verweerder niet afdoende heeft gereageerd, ingegaan, aldus verweerder.
5.1 De voorzieningenrechter ziet, nu verweerder verzoeker ten onrechte niet een afzonderlijk besluit heeft toegezonden met betrekking tot de uitschrijving en gelet op de belangen van verzoeker in het licht van de inmiddels ingetreden rechtsgevolgen als gevolg van de feitelijke handelingen van verweerder, aanleiding om een oordeel te geven over de uitschrijving als zodanig.
5.2 Blijkens de Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp van de Wet GBA (Kamerstukken 1988-1989, 21 123, nr. 3), Algemeen deel, Hoofdstuk 1 Algemeen, heeft de gemeentelijke bevolkingsadministratie tot doel de doelmatigheid van de basisadministratie van persoonsgegevens, alsmede de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Beide doelstellingen vereisen dat de basisadministratie persoonsgegevens bevat waarvan herkomst, inhoud, gebruik en beveiliging deugdelijk zijn gewaarborgd en duidelijk zijn geregeld. De doelmatigheid van de basisadministratie is van belang voor de informatievoorziening aan afnemers, zijnde bestuursorganen, ten behoeve van de vervulling van publiekrechtelijke taken, voor de betrokkene voor bijvoorbeeld een recht op of de omvang van een overheidsprestatie en voor eventuele aanspraken van derden. Voorts is in de MvT neergelegd dat de algemene en fundamentele functie van de gegevens uit de basisadministratie mee brengt dat die gegevens aan hoge eisen van betrouwbaarheid en duidelijkheid moeten voldoen.
Hoofdregel van het stelstel van de basisadministratie is dat wanneer iemand eenmaal is ingeschreven, deze altijd ingeschreven blijft. Het is noodzakelijk dat altijd gegevens over de betreffende persoon kunnen worden teruggevonden.
Omtrent artikel 30 van de Wet GBA is opgenomen dat met de term uitschrijving slechts wordt bedoeld de overdracht van een persoonslijst van de gemeente van inschrijving naar een volgende gemeente van inschrijving. Er ontstaat op deze wijze een keten van inschrijvingen gepaard aan uitschrijvingen uit de basisadministratie van de vorige gemeenten. Bij de oude gemeente van inschrijving blijven dan verwijsgegevens met betrekking tot de uitgeschreven persoon achter. Deze verwijsgegevens hebben ten doel de keten van inschrijvingen te kunnen volgen, om langs deze weg uiteindelijk de gemeente van inschrijving te kunnen vinden.
5.3 De voorzieningenrechter is vooralsnog van oordeel dat het bestreden besluit is gebaseerd op een onjuiste materiële en wettelijke grondslag. Niet gebleken is dat in het onderhavige geval sprake is van een mededeling van een andere gemeente dat verzoeker aldaar wordt ingeschreven in de basisadministratie, zijnde de grond waarop uitschrijving uitsluitend kan plaatsvinden. Voor zover sprake zou zijn van uitschrijving van verzoeker op de grond dat hij naar het oordeel van verweerder niet heeft aangetoond woonachtig te zijn op het adres waarop hij is ingeschreven in de basisadministratie ontbeert dit besluit een wettelijke grondslag en is dit besluit rechtens onaanvaardbaar. Verweerder heeft daarmee gehandeld in strijd met hetgeen de wetgever voor ogen had met het doel en de waarborgen van de basisadministratie.
5.4 Voor zover verweerder meent dat een wijziging van de adresgegevens in de gemeentelijke basisadministratie in 'wegens emigratie naar een onbekend buitenland (VOW)' gerechtvaardigd is, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
5.4.1 Volgens verweerder is voorafgaand aan het bestreden besluit een onderzoek verricht waaruit is gebleken dat verzoeker niet woonachtig was op het adres [adres].
Uit de stukken blijkt dat op voornoemd adres onaangekondigde huis-bezoeken hebben plaatsgevonden op 5 januari 2007 en 15 januari 2007 in verband met het gemeentebrede handhavingsproject REVA. In de rapportage project REVA betreffende het huisbezoek op 5 januari 2007 is vermeld dat bij dit huisbezoek is gesproken met mevrouw [B]. Zij zou hebben verklaard dat zij met haar gezin (de heer [A] en hun twee kinderen) op voornoemd adres woonachtig is. Geconcludeerd wordt dat verzoeker niet op voornoemd adres woonachtig is. In de uitdraai onderzoeksdossier van 15 maart 2007 is in verband met het huisbezoek op 5 januari 2007 vermeld dat verzoeker bij zijn moeder aan de [adres] zou moeten wonen.
In voornoemde uitdraai onderzoeksdossier is voorts vermeld dat het tweede huisbezoek heeft plaatsgevonden op 15 januari 2007. Geconcludeerd is dat bij controle van de woning duidelijk is geworden dat verzoeker er niet woonachtig is. Gesproken is met mevrouw [B]. Zij heeft verklaard dat verzoeker heel af en toe langs komt, dat hij niet bij haar woonachtig is. Het gaat meer om een logeerpartijtje.
5.4.2 Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij ten tijde van beide huisbezoeken niet aanwezig was omdat hij bij zijn zieke moeder was dan wel onregelmatige diensten draaide. Hij heeft verklaard dat mevrouw [B] ten tijde van het eerste huisbezoek niet aanwezig was omdat zij aan het werk was. De heer [A], haar partner, was wel aanwezig. Bij het tweede huisbezoek was mevrouw [B] wel aanwezig, aldus verzoeker. Er is niet gevraagd naar zijn persoonlijke spullen, aldus verzoeker. Mevrouw [B] en de heer [A] hebben ter zitting deze verklaring van verzoeker bevestigd.
5.4.3 De voorzieningenrechter is vooralsnog van oordeel dat de door verweerder overgelegde stukken onvoldoende grondslag bieden voor de conclusie dat verzoeker ten tijde hier van belang niet woonachtig was op voornoemd adres. Zo is de rapportage project REVA betreffende het eerste huisbezoek opgesteld door [C], die, gelet op de vermelding in zijn
e-mailbericht van 20 maart 2007 dat collega's van hem het huisbezoek hebben verricht, in het geheel niet aanwezig is geweest bij het huisbezoek. Voorts bevat zowel voornoemde rapportage project REVA als de uitdraai onderzoeksdossier conclusies zonder een onderbouwing met onderzoeks-bevindingen. Tevens bestaat, gelet op hetgeen is verklaard met betrekking tot de gestelde afwezigheid van mevrouw [B] ten tijde van het eerste huisbezoek, twijfel met betrekking tot de volgens verweerder door haar afgelegde verklaring.
Gesteld noch gebleken is dat de aan verzoeker gezonden post retour is gezonden. Niet betwist is dat verzoeker naar aanleiding van diverse poststukken van verweerder geregeld telefonisch contact heeft onderhouden met verweerder en dat hij het stadsdeelkantoor Seghbroek heeft bezocht om inlichtingen te verstrekken. Gelet op al het vorenstaande moet worden geoordeeld dat verweerder onvoldoende zorgvuldig onderzoek heeft verricht naar het feitelijke woonadres van verzoeker om de conclusie te kunnen rechtvaardigen dat hij was vertrokken naar een onbekend buitenland dan wel is vertrokken onbekend waarheen (VOW).
Voor zover verweerder het bestreden besluit heeft gehanteerd als pressiemiddel wordt overwogen dat de Wet GBA andere instrumenten biedt in het geval een betrokkene niet voldoet aan zijn inlichtingenplicht.
5.4.4 De voorzieningenrechter is vooralsnog van oordeel dat het standpunt van verweerder dat een wijziging van de adresgegevens, zoals vermeld bij rechtsoverweging 5.4, gerechtvaardigd is niet op goede gronden berust.
5.5 Nu het bestreden besluit van 6 februari 2007 alsmede de uitschrijving uit de gemeentelijke basisadministratie per 21 februari 2007 naar verwachting in bezwaar niet in stand kunnen worden gelaten, komt het verzoek om een voorlopige voorziening voor toewijzing in aanmerking, in die zin dat deze besluiten wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op het bezwaar.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
7. De voorzieningenrechter voegt aan het vorenstaande ten overvloede het volgende toe.
Verweerder heeft ter zitting gesteld dat ingevolge een door het Ministerie van Binnenlandse Zaken hierover opgestelde handleiding de situatie, waarin is komen vast te staan dat een inwoner van de gemeente niet langer daadwerkelijk woont op het adres waar hij is ingeschreven, terwijl geen inschrijving op een ander adres in dezelfde gemeente of in een andere gemeente heeft plaatsgevonden, en ook geen melding van vertrek naar het buitenland is ontvangen, de bijhouding van de gegevens in de PL dient te worden opgeschort met de vermelding 'wegens emigratie naar het buitenland onbekend'. De voorzieningenrechter is van oordeel dat ingevolge artikel 48 van de Wet GBA de opschorting van de bijhouding van de PL alleen ambtshalve kan worden toegepast bij een daadwerkelijk vertrek naar het buitenland en dat dit artikel voor een ambtshalve opschorting in andere omstandigheden, bijvoorbeeld indien niet langer op het adres van inschrijving, maar wel elders in de gemeente wordt gewoond, geen ruimte biedt.
II. Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
1. wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe, in die zin dat het bestreden besluit van 6 februari 2007 en de uitschrijving uit het bevolkingsregister per 21 februari 2007 worden geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op het bezwaar;
2. bepaalt dat de gemeente 's-Gravenhage als rechtspersoon aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht, te weten € 143,--, vergoedt;
Aldus gegeven door mr. E. Kouwenhoven, als voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2007, in tegenwoordigheid van de griffier, A.J. Faasse - van Rossum.