Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
eerste afdeling, enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiseres], wonende te [gemeente A], eiseres,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bodegraven, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Op 27 december 2004 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een financiële bijdrage voor chronisch zieken en/of gehandicapten.
Bij besluit van 12 april 2005 heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen.
Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 29 november 2005, verzonden op 9 december 2005, ongegrond verklaard.
Bij brief van 19 januari 2006, ingekomen bij de rechtbank op dezelfde datum, heeft eiseres hiertegen beroep ingesteld.
Het beroep is op 11 april 2007 ter zitting behandeld. Daarbij is eiseres ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. C.A. Willemsen-de Vries, advocaat te Alphen aan de Rijn, en heeft verweerder zich laten vertegenwoordigen door A. Albers en P.A. Steenaart.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de WWB heeft, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van verweerder niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de
bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Verweerder bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
Artikel 10, derde lid, van de Invoeringswet WWB bepaalt dat, in afwijking van artikel 35, eerste lid, van de WWB, onverminderd het eerste lid, bijzondere bijstand ook aan een persoon van 18 jaar en ouder, doch jonger dan 65 jaar, behorend tot een categorie chronisch zieken of gehandicapten, kan worden verleend, zonder dat wordt nagegaan of ten aanzien van die persoon kosten in verband met chronische ziekte of handicap ook daadwerkelijk noodzakelijk zijn of gemaakt zijn, indien ten aanzien van de categorie waartoe hij behoort aannemelijk is dat die zich in bijzondere omstandigheden bevindt die leiden tot bepaalde noodzakelijke kosten van bestaan waarin de algemene bijstand niet voorziet en die de aanwezige draagkracht te boven gaan.
De rechtbank stelt vast dat verweerder beleidsregels heeft vastgesteld in de 'Uitvoeringsregels Regeling Chronisch Zieken en Gehandicapten Gemeente Bodegraven' (hierna: Regeling Chronisch Zieken). De rechtbank acht dit beleid niet kennelijk onredelijk of anderszins onjuist.
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres in het kader van de Regeling Chronisch Zieken aanvankelijk afgewezen, omdat het inkomen van eiseres voor het honoreren van haar aanvraag te hoog was. Na heroverweging in bezwaar heeft verweerder de afwijzing onder wijziging van gronden gehandhaafd, omdat het vermogen van eiseres boven de voor deze regeling van toepassing zijnde vermogensgrens ligt.
Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte haar auto tot haar vermogen heeft gerekend. De vader van eiseres heeft deze auto gekocht en aan eiseres ter beschikking gesteld in ruil voor aan hem te verlenen mantelzorg. Daarnaast heeft verweerder een in 1995 ontstane schuld bij [naam advocatenkantoor] advocaten ten onrechte niet bij de vermogensvaststelling betrokken. Het hoge saldo op haar bankrekening is een gevolg van een nabetaling in 2001 van alimentatie. Met de daarover verschuldigde belasting heeft verweerder echter geen rekening gehouden.
De rechtbank stelt gelet op het voorgaande vast dat partijen verdeeld houdt de juistheid van verweerders berekening van het vermogen van eiseres.
Ingevolge hoofdstuk 2.3 van de Regeling Chronisch Zieken mag het vermogen niet meer bedragen dan het toegestane vrij te laten vermogen zoals omschreven in de WWB. Voor een alleenstaande als eiseres was dat bedrag ten tijde hier van belang € 5.065,00. Voor de vaststelling van het vermogen wordt ingevolge hoofdstuk 2.4.2 van genoemde regeling zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de werkwijze van de WWB.
Ingevolge artikel 34, eerste lid, onder a en b, van de WWB wordt onder vermogen verstaan de waarde van de bezittingen waarover de alleenstaande (...) beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden en de middelen die worden ontvangen in de periode waarover algemene bijstand is toegekend, voor zover deze geen inkomen betreffen als bedoeld in de artikelen 32 en 33 van de WWB.
Verweerder heeft het vermogen van eiseres als volgt vastgesteld:
Waarde auto € 5.300,00
Saldo bankrekening [000000000] op 7 december 2004:€ 808,00
Saldo postbankrekening [0000000] op 8 december 2004: € 2.149,49
Totaal: € 8.257,49
Af: vrijlating lopende lasten: € 907,56
In aanmerking te nemen vermogen: € 7.349,93
Blijkens het dossier heeft eiseres vanaf 9 juli 2001 een [auto] met bouwjaar 2001 op haar naam geregistreerd staan. Ter zitting heeft eiseres het standpunt dat verweerder deze auto ten onrechte tot haar vermogen heeft gerekend, laten varen. Haar vader heeft deze auto voor haar aangeschaft en aanvankelijk stond daar weliswaar een schuld tegenover, maar van een daadwerkelijke terugbetaling is het nooit gekomen. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de waarde van de auto ten tijde hier van belang tot het vermogen van eiseres behoorde.
Verweerder heeft voor de vaststelling van die waarde gebruik gemaakt van de zogeheten ANWB-koerslijst. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) is dit een algemeen geaccepteerde methode van waardebepaling van auto's. Genoemd wordt de uitspraak van de CRvB van 23 mei 2000 (JABW 2000, 122). De rechtbank ziet geen grond dat verweerder in de gegeven situatie niet van die methode gebruik had mogen maken. Dat de opgave volgens de door eiseres overgelegde koerslijst van het Motorhuis lager is, maakt dit niet anders. Deze lijst geeft de inruilprijzen van een commerciële autodealer. Die zullen altijd lager uitvallen dan die van een onafhankelijke organisatie als de ANWB.
Eiseres heeft naar eigen zeggen in 2001 een nabetaling van alimentatie ontvangen op haar postbankrekening. Dit zijn normaal gesproken in aanmerking te nemen middelen zoals bedoeld in artikel 32, eerste lid, onder a, van de WWB, die ingevolge artikel 34, eerste lid, onder b, van de WWB niet tot het vermogen worden gerekend. Verweerder is echter bij de vaststelling van het vermogen van de saldi van de rekeningen van eiseres van begin december 2004 uitgegaan en de rechtbank acht het niet aannemelijk dat de in 2001 ontvangen alimentatie op de peildatum nog een onderdeel van die saldi uitmaakte. Hier komt bij dat eiseres de ontvangst van bedoelde alimentatie ook niet met documenten heeft onderbouwd. Gelet hierop heeft verweerder bij de berekening van het vermogen van eiseres terecht de saldi van de (post)bankrekeningen in volle omvang meegenomen.
Verweerder heeft wél ten onrechte de gestelde schuld aan [naam advocatenkantoor] advocaten buiten beschouwing gelaten. Volgens vaste jurisprudentie van de CRvB, genoemd wordt de uitspraak van 24 december 2002 (JABW 2003, 68) moet met een gestelde schuld bij de vermogensvaststelling rekening worden gehouden wanneer ten tijde van belang sprake is van een daadwerkelijke verplichting tot terugbetaling van de gestelde schuld. Blijkens de brief van [naam advocatenkantoor] advocaten van 5 april 2005 had eiseres in 2004 nog een openstaande schuld. Op die schuld heeft eiseres op 28 april 2004 een bedrag van € 1.361,34 afgelost, waarna nog een bedrag van € 1.654,60 overbleef. Uit het dossier blijkt verder dat eiseres de hoogte van deze betalingsverplichting bij de sector kanton van deze rechtbank, vestiging Alphen aan de Rijn, op zich niet heeft bestreden, maar zich wel heeft verzet tegen de betaling van de bijkomende kosten als rente en invorderingskosten.
Gezien het voorgaande stond de schuld bij [naam advocatenkantoor] ten tijde van belang voldoende vast en had verweerder met een bedrag van € 1.654,60 bij de vermogensvaststelling rekening moeten houden. Het gegeven dat eiseres uiteindelijk pas na de uitspraak van de kantonrechter in september 2005 het restant van de schuld volledig heeft afbetaald, maakt dit niet anders. Wél is het zo, dat verweerder de met dat doel door eiseres afgesloten lening bij haar vader terecht buiten de berekening van het vermogen van eiseres heeft gelaten. De uit die lening voortvloeiende schuld is blijkens het dossier pas ontstaan op 19 september 2005, derhalve ver na de peildatum van 1 december 2004. Voor verweerders standpunt dat de schuld bij [naam advocatenkantoor] pas in september 2005 op basis van de uitspraak van de kantonrechter tot stand is gekomen, biedt het recht echter geen steun.
Het beroep is derhalve gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank ziet echter in het navolgende voldoende grond om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten.
Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder het vermogen van eiseres als volgt moeten berekenen:
Waarde auto € 5.300,00
Saldo bankrekening [000000000] op 7 december 2004: € 808,00
Saldo postbankrekening [0000000] op 8 december 2004: € 2.149,49
Totaal: € 8.257,49
Af: vrijlating lopende lasten: € 907,56
Af: in aanmerking te nemen schulden: € 1.654,60
In aanmerking te nemen vermogen € 5.695,33
De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat het vermogen van eiseres ten tijde van belang de vermogensgrens van de Regeling Chronisch Zieken te boven ging. Verweerder heeft derhalve de afwijzing van de aanvraag van eiseres terecht gehandhaafd.
Nu het bestreden besluit op formele gronden zal worden vernietigd met instandlating van de rechtsgevolgen ervan, kan niet worden geoordeeld dat eiseres deswege in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs kosten heeft moeten maken. Er bestaat derhalve geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit van 29 november 2005;
laat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. D.R. van der Meer in het openbaar uitgesproken op 18 april 2007, in tegenwoordigheid van de griffier mr. W. Goederee.