ECLI:NL:RBSGR:2007:BA3400

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/27816 en AWB 06/27818
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging verblijfsvergunning voor studie en het vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 12 april 2007 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de verlenging van een verblijfsvergunning voor eiseres, een Surinaamse studente. Eiseres had op 2 augustus 2005 een aanvraag ingediend voor verlenging van haar verblijfsvergunning, die eerder was verleend voor het volgen van een studie aan de Vrije Universiteit Amsterdam. De aanvraag werd afgewezen door de Minister van Justitie, met het argument dat de maximale verblijfsduur was overschreden. Eiseres maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar dit werd ongegrond verklaard. Hierop heeft zij beroep ingesteld bij de rechtbank, waarbij zij ook verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er in het verleden meerdere verlengingen van de verblijfsvergunning zijn verleend, ondanks dat de maximale verblijfsduur volgens het beleid was overschreden. Eiseres voerde aan dat zij niet op de hoogte was van deze overschrijding en dat de gevolgen van eventuele ambtelijke misslagen voor rekening van de verweerder moeten komen. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de verlenging ontoereikend was gemotiveerd en dat het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel niet kon worden afgewezen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en bepaalde dat de verweerder binnen zes weken een nieuw besluit moest nemen, waarbij rekening gehouden moest worden met de uitspraak.

De rechtbank wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de uitspraak op het beroep al was gedaan. Tevens werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 966,-- werden vastgesteld. De uitspraak is op 12 april 2007 gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, voorzitter en tevens voorzieningenrechter, en is bekendgemaakt aan de partijen.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
voorzieningenrechter
Uitspraak
artikel 8:70 en 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nrs.:AWB 06/27816 en AWB 06/27818
V-nr:130.500.2915
inzake:[eiseres], geboren op [geboortedatum] 1972, van Surinaamse nationaliteit, wonende te Amsterdam,
eiseres/verzoekster, hierna te noemen eiseres,
gemachtigde: mr. D.C. Lala, advocaat te Amsterdam,
tegen:de Minister van Justitie, voorheen de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. A.H.M. van Wijk, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 2 augustus 2005 heeft eiseres een aanvraag ingediend tot verlenging van de aan haar verleende verblijfsvergunning onder de beperking “Studie rechten aan de Vrije Universiteit van Amsterdam VU)”. Bij besluit van 23 maart 2006 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Bij bezwaarschrift van 10 april 2006 heeft eiseres tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Het bezwaar is bij besluit van 18 mei 2006 ongegrond verklaard. Het besluit vermeldt onder meer de rechtsgevolgen dat eiseres na bekendmaking van het besluit niet meer rechtmatig in Nederland verblijft en dat eiseres Nederland uit eigen beweging binnen vier weken moet verlaten.
2. Bij beroepschrift van 7 juni 2006 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Dit beroep schort de rechtsgevolgen van het besluit niet op. Bij brief van 7 juni 2006 is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2007. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
4. De voorzieningenrechter/rechtbank, hierna te noemen: rechtbank, heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. FEITEN
In dit geding gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
1. Eiseres is op 11 augustus 1990 Nederland binnengekomen. Op 8 augustus 1995 is zij in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “studie economie aan de universiteit van Amsterdam”. Deze verblijfsvergunning is verleend met ingang van 20 juni 1995, met een geldigheidsduur welke laatstelijk is verlengd tot 30 juni 1998.
2. Op 15 juli 1998 is eiseres in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “studie economie aan hbo te Amsterdam”, met een geldigheidsduur welke laatstelijk is verlengd tot 1 oktober 2004.
3. Op 3 augustus 2004 heeft eiseres een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning ingediend. Deze aanvraag is ingewilligd en aan eiseres is een verblijfsvergunning verstrekt onder de beperking “studie rechten aan de VU”, geldig van 1 oktober 2004 tot 1 oktober 2005. Op 2 augustus 2005 is vervolgens de onderhavige aanvraag ingediend.
III. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit, in het licht van de daartegen aangevoerde beroepsgronden, in rechte stand kan houden.
2. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor de gevraagde verlenging van de verblijfsvergunning. De maximale studieduur is immers verstreken. Het feit dat een verblijfsvergunning is verleend om de studie rechten aan de VU te volgen betekent niet dat geen bezwaar bestaat tegen het afronden van die studie. De verblijfsvergunning dient immers ieder jaar verlengd te worden. Voorts is gebleken dat het verlenen van de verblijfsvergunning voor de studie rechten berust op een ambtelijke misslag, zodat hieraan geen rechten kunnen worden ontleend.
3.1 Eiseres heeft - zakelijk weergegeven - de volgende beroepsgronden tegen het bestreden besluit aangevoerd. Eiseres heeft niet kunnen weten dat sprake was van een ambtelijke misslag. De gevolgen van die misslag dienen voor rekening en risico van verweerder te komen. Verweerder heeft bij eiseres vertrouwen gewekt dat zij haar studie rechten aan de VU kan afronden. Reeds bij de toekenning was het verweerder bekend dat eiseres de studie niet zou kunnen afronden in de door verweerder gehanteerde verblijfsduur. Verweerder heeft verzuimd eiseres er op te attenderen dat de studie niet binnen de maximale verblijfsduur kon worden afgerond. De weigering van de verlenging is in strijd met het vertrouwensbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel.
3.2 Eiseres heeft desgevraagd ter zitting toegelicht dat zij in het verleden vele malen haar verblijfsvergunning heeft verlengd en dat zij daarbij nooit op problemen is gestuit. Zij moet nog ongeveer anderhalf jaar studeren en dan is het einde van haar studie rechten in zicht. Eiseres wil haar studie in Nederland graag afronden. In Suriname is er geen specialisatierichting “fiscaal recht”, de richting die eiseres heeft gekozen. Eiseres wil na het afronden van haar studie graag in Suriname als fiscalist aan het werk.
Ten aanzien van het beroep
1. Op grond van artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een verblijfsvergunning als bedoeld in dat artikel verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften.
2. In artikel 3.41 en artikel 3.42 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 zijn de voorwaarden neergelegd waaraan iemand moet voldoen om een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met het volgen van studie te verkrijgen.
Ingevolge artikel 3.57 van het Vb 2000 wordt de verblijfsvergunning in de zin van artikel 14 van de Vw 2000 verleend voor ten hoogste één jaar en kan deze telkens met één jaar verlengd worden. Ingevolge onderdeel B6/2.2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 geldt voor vreemdelingen die hier te lande verblijf voor studiedoeleinden beogen, een maximale verblijfsduur.
Na ommekomst van deze maximale verblijfsduur kan aan hen geen verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met studie meer worden verleend. De maximale verblijfsduur is afhankelijk van de studielast van de studie die wordt gevolgd en bedraagt twee jaar meer dan die studielast. Indien tussentijds van studie/opleiding wordt gewisseld, wordt de tijd die reeds is gestudeerd afgetrokken van de maximale looptijd van de nieuwe studie/opleiding.
3. De rechtbank stelt vast dat genoemde relevante bepalingen in het Vb 2000 geen voorwaarde dan wel vereiste behelzen inzake een maximaal toegestane verblijfsduur. De voorwaarde van de maximale verblijfsduur is slechts in beleid neergelegd.
4.1 De rechtbank verwijst naar de hierboven in rubriek 2 weergegeven feiten. Ter zitting is de vraag aan de orde gesteld hoe vaak er in het geval van eiseres sprake is geweest van verlenging van haar verblijfsvergunning, hoewel de maximale verblijfsduur als was overschreden. Namens verweerder is desgevraagd ter zitting toegelicht dat de verlenging van de aan eiseres verleende verblijfsvergunning onder de beperking “studie economie aan hbo te [plaatsnaam]” tot 1 oktober 2004, alsmede de verlening daarna aan eiseres van een verblijfsvergunning onder de beperking “studie rechten aan de VU”, geldig van 1 oktober 2004 tot 1 oktober 2005, gebaseerd moeten zijn geweest op ambtelijke misslagen.
4.2 Nu aan eiseres met ingang van 20 juni 1995 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “studie economie aan de universiteit van [plaatsnaam]” is verleend, overweegt de rechtbank dat de in het beleid opgenomen maximale verblijfsduur mogelijk reeds in 2001 was bereikt. Daarvan uitgaande is tot vier maal toe sprake geweest van een ambtelijke misslag waarbij tegen het beleid van verweerder in een verlenging/verlening van de verblijfsvergunning heeft plaatsgevonden.
4.3 Gelet op verweerders toelichting ter zitting is niet in geschil dat in het onderhavige geval in ieder geval twee maal sprake is geweest van een dergelijke, tegen het beleid ingaande, verlenging dan wel verlening van de gevraagde verblijfsvergunning.
5. In het bestreden besluit heeft verweerder betoogd dat het verlenen van de verblijfsvergunning onder de beperking “studie rechten aan de VU” berust op een ambtelijke misslag, zodat hieraan geen rechten kunnen worden ontleend. Hierbij is overwogen dat op het moment dat eiseres in het bezit werd gesteld van de verblijfsvergunning, de maximale verblijfsduur reeds was overschreden.
6. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank ontoereikend gemotiveerd dat het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen. Daarbij is van belang dat in het verleden niet slechts sprake is geweest van één enkele verlenging op grond van een misslag, maar dat in ieder geval twee maal, en mogelijk vaker, misslagen hebben plaatsgevonden. Ook acht de rechtbank hierbij van belang dat geen wettelijke bepaling in de weg staat aan de gevraagde verlenging. De voorwaarde van de maximale verblijfsduur is (slechts) in beleid vastgelegd, en van beleid kan met toepassing van artikel 4:84 van de Awb, worden afgeweken.
7. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Derhalve zal het beroep gegrond worden verklaard, het bestreden besluit worden vernietigd en bepaald worden dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
1. Aan de orde is de vraag of er aanleiding bestaat de gevraagde voorziening te treffen. Een dergelijke voorziening kan op grond van artikel 8:81 van de Awb worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
1. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 966,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
2. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 en artikel 8:82, vierde lid van de Awb wijst de recht¬bank, respectievelijk de voorzieningenrechter de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter ver¬goeding van het door eiseres betaalde griffierecht.
IV. BESLISSING
De rechtbank:
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 06/27816
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
De voorzieningenrechter:
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 06/27818
- wijst het verzoek af;
In alle zaken:
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 966,-- (zegge: negenhonderd en zesenzestig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan eiseres;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht ad € 141, -- (zegge: honderd en eenenveertig euro).
Deze uitspraak is gedaan op 12 april 2007 door mr. H.J.M. Baldinger, voorzitter, tevens voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van M.R. van Kerkwijk, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier De voorzitter
Afschrift verzonden op:
Conc: MvK
Coll:
D: B
Tegen de uitspraak op het beroep staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.