ECLI:NL:RBSGR:2007:BA3260

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/501 MAWKLU en 05/502 MAWKLU
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige functietoewijzing binnen de Koninklijke Luchtmacht

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 2 april 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een kapitein-vlieger bij de Koninklijke Luchtmacht, en de Commandant der Luchtstrijdkrachten. Eiser heeft beroep ingesteld tegen twee besluiten van verweerder, gedateerd 15 december 2005, die betrekking hebben op functietoewijzing en de afwijzing van zijn sollicitatie naar een andere functie. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder in de functietoewijzingsprocedure heeft gehandeld in strijd met het verbod van détournement de pouvoir, zoals neergelegd in artikel 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Eiser was met ingang van 1 november 2002 op de functie van instructeur PC-7 geplaatst, maar zijn vliegbevoegdheid werd op 8 januari 2004 ontnomen. Verweerder heeft eiser vervolgens op 1 maart 2004 geplaatst op de functie van En Route Controller, maar eiser heeft deze functie feitelijk nooit uitgeoefend. De rechtbank oordeelt dat verweerder zijn bevoegdheid tot functietoewijzing niet correct heeft gebruikt, aangezien eiser niet de verantwoordelijkheden van de functie heeft vervuld.

De rechtbank heeft beide bestreden besluiten vernietigd en geoordeeld dat het beroep van eiser gegrond is. Tevens heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 966,-. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van belangen bij functietoewijzing binnen defensie en de verplichting om besluiten deugdelijk te motiveren.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
derde afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 05/501 MAWKLU en 05/502 MAWKLU
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
UITSPRAAK IN HET GEDING TUSSEN
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de Commandant der Luchtstrijdkrachten (voorheen de Bevelhebber der Luchtstrijdkrachten), verweerder.
I. PROCESVERLOOP
1. Eiser heeft bij brieven van 24 januari 2005 beroep ingesteld tegen twee besluiten van verweerder, beide gedateerd 15 december 2005.
2. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in beide beroepen een verweerschrift ingediend.
3. De openbare behandeling van de bovengenoemde beroepen heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2006. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde [...]. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde [...]
4. Bij beslissing van 8 februari 2007 heeft de rechtbank, met toepassing van artikel 8:68 van de Awb, het onderzoek heropent, en aan verweerder opgedragen nadere inlichtingen te verstrekken. Bij brief van 28 februari 2007 is het heropende onderzoek gesloten.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de rechtbank bij haar oordeelsvorming uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1 Eiser, kapitein-vlieger bij de Koninklijke Luchtmacht, is met ingang van 1 november 2002 op de functie van instructeur PC-7 geplaatst.
1.2 De Commandant Tactische Luchtmacht heeft bij besluit van 8 januari 2004 de vliegbevoegdheid van eiser met betrekking tot het vliegtuigtype PC-7 ontnomen alsmede de instructeursbevoegdheid categorie C voor onbepaalde tijd opgeschort. Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar is bij besluit van 20 juli 2004 ongegrond verklaard. In beroep (04/2657) heeft de rechtbank deze beslissing in stand gelaten. Eiser heeft geen hoger beroep ingesteld.
1.3 In een gesprek op 24 februari 2004 is eiser meegedeeld dat hij met ingang van 1 maart 2004 op de functie van En Route Controller bij Air Operations Control Station Nieuw Milligen (hierna: ERC AOCS NM) wordt geplaatst. Bij besluit van 15 juni 2004, uitgereikt namens verweerder op 2 augustus 2004 (hierna: besluit 1), heeft verweerder deze situatie geformaliseerd.
1.4 Onderwijl heeft eiser in mei 2004 gesolliciteerd naar de functie van Hoofd Bedrijfsbureau Operatiën 334 Squadron, Vliegbasis Eindhoven (hierna: de geambieerde functie).
1.5 Bij besluit van 19 juli 2004 (hierna: besluit 2) is eiser meegedeeld dat hij niet in aanmerking komt voor de geambieerde functie, omdat hij naar het oordeel van de selectiecommissie niet voldoet aan de functievervullingsduur van twee jaar.
1.6 Tegen besluit 1 en 2 heeft eiser bij brieven van 15 augustus 2004 bezwaar gemaakt.
1.7 Bij besluiten van 15 december 2004 (de bestreden besluiten) zijn de bezwaren van eiser tegen de in punt 1.6 genoemde besluiten ongegrond verklaard.
2. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar het dossier.
3.1 Ingevolge artikel 19, eerste lid, aanhef en onder b, van het Algemeen Militair Ambtenarenreglement (AMAR), zoals dit artikel luidde ten tijde hier in geding, geschiedt functietoewijzing, waarbij aan de duur van de functievervulling een maximum termijn kan worden verbonden, en ontheffing uit de functie door de bevelhebber (thans de Commandant van het betreffende krijgsmachtdeel), indien aan de functie een lagere rang is verbonden dan commandeur/brigade-generaal/commodore.
3.2 In artikel 19, derde lid, van het AMAR is bepaald dat na ontheffing uit de functie in beginsel functietoewijzing, bestemming voor een bijscholingsopleiding of bestemming voor een omscholingsopleiding volgt.
3.3 Het functietoewijzingsproces is nader uitgewerkt in de Beleidsregel aanstelling, functietoewijzing en bevordering defensie vastgesteld (hierna: BAFB).
3.4 In artikel 1, aanhef en onder e, BAFB is het begrip functie gedefinieerd als het volledig samenstel van werkzaamheden met de daarbij gepaard gaande bevoegdheden en verantwoordelijkheden van een defensie-ambtenaar.
3.5 In artikel 1, aanhef en onder f, BAFB is het begrip functietoewijzing gedefinieerd als de aanwijzing van een defensie-ambtenaar voor het vervullen van een functie.
3.6 Ingevolge artikel 14, tweede lid, sub d, BAFB wordt in ieder geval gehanteerd als selectiecriterium, de beschikbaarheid van de defensie-ambtenaar.
3.7 In artikel 17, tweede lid, BAFB is bepaald, dat vanaf het moment van de aanvang van de functievervulling de militair in beginsel gedurende de eerste 2 jaar van de functievervulling niet in aanmerking komt voor toewijzing van een andere functie.
4. Uit bovenaangehaalde bepalingen van het AMAR volgt dat verweerder ter zake van functietoewijzing een discretionaire bevoegdheid toekomt, zodat de rechtbank een uit hoofde van die bevoegdheid genomen besluit slechts terughoudend kan toetsen. Bij die toetsing dient de rechtbank te beoordelen of verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen, dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met enig ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur daaronder begrepen.
Besluit 1 (05/502)
5.1 De rechtbank heeft op basis van de stukken vastgesteld dat eiser vanwege het onder 1.2 genoemde besluit niet langer op zijn functie van PC-7 gehandhaafd kon worden. Gelet op het bepaalde in artikel 19, derde lid, van het AMAR volgt na ontheffing uit de functie in beginsel functietoewijzing, bestemming voor een bijscholingsopleiding of bestemming voor een omscholingsopleiding. Verweerder heeft aansluitend op de ontheffing van eiser uit zijn functie bepaald, dat eiser met ingang van 1 maart 2004 met andere werkzaamheden wordt belast en in dat kader wordt geplaatst op de functie van ERC AOCS NM.
5.2 Centraal in deze procedure staat de vraag of verweerder eiser bij besluit van 15 juni 2004 in redelijkheid op de functie van ERC AOCS NM heeft kunnen plaatsen. De rechtbank is van oordeel dat deze vraag ontkennend beantwoord dient te worden en overweegt daartoe als volgt.
5.3 Ter zitting heeft eiser onweersproken aangevoerd dat hij formeel weliswaar op de functie van ERC AOCS NM is geplaatst, doch feitelijk deze werkzaamheden nooit heeft uitgeoefend. Eiser is in werkelijkheid belast geweest met passende werkzaamheden bij het plaatselijke Kenniscentrum. Aangezien deze werkzaamheden niet zijn geformaliseerd in een functie, is hij op de functie van ERC AOCS NM geplaatst.
5.4 Gelet op wijze waarop functietoewijzing is omschreven in de BAFB, is de rechtbank van oordeel dat verweerder met zijn handelwijze zoals beschreven onder punt 5.3, zijn bevoegdheid terzake functietoewijzing voor een ander doel heeft gebruikt dan waarvoor die bevoegdheid is gegeven. Nu het niet de bedoeling van verweerder was om eiser daadwerkelijk het volledig samenstel van werkzaamheden met de daarbij gepaard gaande bevoegdheden en verantwoordelijkheden van ERC AOCS NM uit te laten oefenen, had verweerder in alle redelijkheid van toewijzing van deze functie aan eiser dienen af te zien en hem op een andere grondslag dienen te belasten met de feitelijk door hem uit te voeren werkzaamheden bij het Kenniscentrum.
5.5 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in de onderhavige functietoewijzingsprocedure heeft gehandeld in strijd met het in artikel 3:3, van de Awb, neergelegde verbod van détournement de pouvoir.
6. Het bestreden besluit komt derhalve voor vernietiging in aanmerking, zodat het beroep van eiser gegrond dient te worden verklaard. De rechtbank ziet in dit geval tevens aanleiding met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb het besluit van 15 juni 2004 te herroepen, nu in bezwaar rechtens nog maar één beslissing mogelijk is.
Besluit 2 (05/501)
7.1 Ten aanzien van besluit 2 heeft verweerder zich laten adviseren door een selectiecommissie, wier advies door verweerder is overgenomen. Blijkens het advies van deze commissie is eiser niet nader in beschouwing genomen voor de geambieerde functie, omdat hij niet voldeed aan de plaatsingsduur van twee jaar op zijn functie van ERC AOCS NM.
7.2 Aangezien de toewijzing van de functie van ERC AOCS NM in rechte geen stand kan houden, en de plaatsing van eiser op deze functie de basis heeft gevormd om eiser af te wijzen voor de geambieerde functie, kan het bestreden besluit geen stand houden.
7.3 Voor zover verweerder heeft betoogd dat de afwijzing van eisers sollicitatie mede is gebaseerd op het gegeven dat hij nog geen twee jaar op de functie van Instructeur PC-7 was geplaatst, overweegt de rechtbank dat dit standpunt van verweerder in zichzelf strijdig is met het eveneens door verweerder ingenomen standpunt dat eiser met ingang van 1 maart 2004 op de functie van ERC AOCS NM is geplaatst. Aangezien het bestreden besluit hiermee eveneens een deugdelijke motivering ontbeert, kan het ook op deze grond niet in stand blijven.
8. Het bestreden besluit komt derhalve voor vernietiging in aanmerking, zodat het beroep van eiser gegrond dient te worden verklaard. De rechtbank ziet in dit geval eveneens aanleiding met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb het besluit van 19 juli 2004 te herroepen, nu in bezwaar rechtens nog maar één beslissing mogelijk is.
9. De rechtbank acht voorts termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiser in verband met de behandeling van zijn beroepen gemaakte kosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 966,-, te weten € 644,- voor de (aanvullend) beroepschriften en € 322,- voor het verschijnen ter zitting bij een zaak van gemiddeld gewicht.
III. BESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep tegen het besluit van 15 december 2004 (05/502) gegrond;
vernietigt dit besluit;
herroept het besluit van 15 juni 2004;
verklaart het beroep gericht tegen het besluit van 15 december 2004 (05/501) gegrond;
vernietigt dit besluit;
herroept het besluit van 19 juli 2004;
bepaalt dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Defensie) als rechtspersoon aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten € 272,--, vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 966,--, welke kosten voormelde rechtspersoon aan eiser dient te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. G.P. Kleijn en in het openbaar uitgesproken op
2 april 2007, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.P.J. Heesen.