ECLI:NL:RBSGR:2007:BA3242

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/10365
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoldoende voortvarendheid bij vreemdelingenbewaring en schadevergoeding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 26 maart 2007, gaat het om de voortzetting van de vreemdelingenbewaring van eiser, die op 8 maart 2007 een beroepschrift indiende tegen het voortduren van zijn bewaring. De rechtbank oordeelt dat de periode van 28 dagen tussen de verzending van de laissez-passer aanvraag door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) naar de Indiase autoriteiten onredelijk lang is, tenzij bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die niet voor risico van verweerder komen. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn gebleken die de vertraging rechtvaardigen. De stelling van verweerder dat de vertraging te wijten is aan de overgang van de Unit Facilitering Terugkeer naar de DT&V wordt door de rechtbank niet als een bijzondere omstandigheid erkend.

De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld en dat de maatregel van bewaring opgeheven dient te worden. Eiser heeft recht op schadevergoeding voor de periode dat hij onterecht in bewaring is gehouden. De rechtbank kent eiser een schadevergoeding toe van € 770,00, gebaseerd op het normbedrag voor detentie. Daarnaast wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 322,- worden vastgesteld. De uitspraak wordt gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, en P.B. Nelisse, griffier, en is openbaar uitgesproken op 26 maart 2007.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 07/10365
uitspraak van de enkelvoudige kamer
inzake
[eiser], eiser,
gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul, advocaat te Amsterdam,
tegen
de Staatssecretaris van Justitie te ’s-Gravenhage, verweerder,
gemachtigde: mr. M.L. van Riel, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Op 8 maart 2007 heeft eiser op grond van artikel 96 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) een beroepschrift ingediend tegen het voortduren van de bewaring van eiser nadat deze rechtbank, zitting houdende te Dordrecht, het beroep tegen de bewaring bij uitspraak van 8 februari 2007 ongegrond heeft verklaard.
1.2. De zaak is op 22 maart 2007 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer.
Eiser is niet verschenen.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. De rechtbank stelt voorop dat over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring als zodanig reeds is beslist. Derhalve staat thans ter beoordeling of verdere voortzetting van de maatregel van bewaring in strijd is met de wet dan wel, bij afweging van alle betrokken belangen, in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2.2. De rechtbank acht het beroep gegrond en komt daartoe op grond van de navolgende overwegingen.
Uit de voortgangsrapportage model M120-A van 13 maart 2007 blijkt dat eiser op 17 januari 2007 de laissez-passer aanvraag heeft ingevuld, waarna deze op 31 januari 2007 naar de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) is verzonden, voorts is deze op 5 maart 2007 ingediend bij de Indiase autoriteiten. Ter zitting deelt verweerder mede dat de data in de voortgangsrapportage niet geheel correct zijn en dat de datum van indiening bij de Indiase autoriteiten 1 maart 2007 moet zijn. De periode tussen de verzending van de laissez-passer aanvraag van de Dienst Terugkeer en Vertrek naar de Indiase autoriteiten bedraagt aldus 28 dagen. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke periode zodanig lang is dat, behoudens zich bijzondere omstandigheden voordoen die niet voor risico van verweerder dienen te komen, niet in redelijkheid geoordeeld kan worden dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld. Van bijzondere omstandigheden is niet gebleken. Verweerders stelling dat de vertraging is opgelopen doordat de Unit Facilitering Terugkeer is overgegaan in de DT&V, kan naar het oordeel van de rechtbank niet als zodanige bijzondere omstandigheid worden aangemerkt.
Gezien het vorenstaande is de rechtbank met eiser van oordeel dat verweerder in het onderhavige geval onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, de bewaring dient derhalve opgeheven te worden.
2.3. Eiser heeft op 8 maart 2007 het beroepschrift ingediend en aangevuld met gronden op 13 maart 2007. Verweerder heeft twee dagen de tijd gehad, naar aanleiding van eiser ingebrachte gronden, om tot de conclusie te komen dat de tijdsspanne tussen het verzenden van de laissez-passer aanvraag van de DT&V naar de Indiase autoriteiten niet langer als redelijk kon worden beschouwd. De rechtbank acht voldoende gronden aanwezig om eiser vanaf 15 maart 2007 een schadevergoeding toe te kennen, deze datum ligt niet eerder aangezien gemachtigde van eiser niet schadebeperkend heeft gehandeld. Gelet op het normbedrag van € 95,00 per dag detentie in een politiecel en € 70,00 per dag detentie in een huis van bewaring, komt aan eiser nu hij 11 dagen in een huis van bewaring is geweest een totaal bedrag van € 770,00 toe.
2.4. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende bijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 322,- (1 punt voor het beroepschrift met een waarde per punt van € 322,- en wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken dat eiser nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Omdat aan eiser ter zake van dit geschil een toevoeging is verleend, dient voormeld bedrag aan proceskosten aan de griffier van de rechtbank te worden betaald.
2.5. Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de onmiddellijke opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan eiser een schadevergoeding toe ter hoogte van € 770,00 ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de rechtbank;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die de eiser in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 322,- ten bedrage van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die voormelde kosten aan de griffier dient te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. A.P. Hameete, rechter, en door deze en P.B. Nelisse, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 26 maart 2007
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.