ECLI:NL:RBSGR:2007:BA3177

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/9610
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het zicht op uitzetting van een Chinese vreemdeling in het kader van de afgifte van laissez-passers

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 27 maart 2007 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de vrijheidsontneming van een Chinese vreemdeling, eiser, die in bewaring was gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een openbare zitting op 13 maart 2007, waar eiser in persoon verscheen, bijgestaan door zijn advocaat, mr. C. Piepers-Praagman, en waar verweerder werd vertegenwoordigd door mr. A.C. Metselaar.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de verhouding tussen het aantal in 2006 ingediende aanvragen voor laissez-passers (LP) en het aantal afgegeven LP's geanalyseerd. Ondanks de daling in het aantal afgegeven LP's ten opzichte van 2005, concludeert de rechtbank dat er voldoende zicht op uitzetting is, omdat de afgifte van LP's niet is gestopt en er geen beletselen zijn voor de afgifte aan Chinese onderdanen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat het aantal afgegeven LP's in 2006, hoewel laag, niet op nul is gekomen en dat de weigeringen evenredig zijn afgenomen met de toezeggingen.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de informatie die door verweerder ter zitting is gepresenteerd, hoewel later dan gewenst, niet tot opheffing van de maatregel leidt, omdat eiser de kans heeft gehad om hierop te reageren. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de vrijheidsontneming van eiser niet in strijd is met de wet en dat de belangenafweging in het voordeel van verweerder uitvalt. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 94 en artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.:AWB 07/9610
V-nr.: [nummer]
inzake : [eiser], geboren op [geboortedatum] 1966, van (gestelde) Chinese nationaliteit, verblijvende in het Huis van Bewaring te Ter Apel, eiser,
gemachtigde: mr. C. Piepers-Praagman, advocaat te Hoorn,
tegen:de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. A.C. Metselaar, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 23 februari 2007 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Bij beroepschrift van 2 maart 2007 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij is tevens verzocht om toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 13 maart 2007. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig I.G. Nuijten als tolk Mandarijn.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verstrekken. Bij faxbericht van 19 maart 2007 heeft verweerder de gevraagde informatie verstrekt. Bij faxbericht van 20 maart 2007 heeft eiser zijn reactie hierop kenbaar gemaakt. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten nadat partijen ermee hebben ingestemd de zaak zonder nadere zitting af te doen.
II. OVERWEGINGEN
1. Eiser heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
Op grond van het dossier blijkt niet dat verweerder uitzettingshandelingen heeft verricht. De informatie die eerst ter zitting naar voren wordt gebracht door verweerder dient buiten beschouwing te blijven.
Er is geen sprake van zicht op uitzetting. In 2005 heeft 10 % van de aanvragen geleid tot afgifte van een laissez-passer (LP). In 2006 was dat percentage 3 %. Uit de informatie van verweerder blijkt niet dat een toezegging ook leidt tot afgifte van een LP. De cijfers noch de tekst geven enige indicatie over de termijn waarbinnen de LP’s die wel zijn toegezegd dan wel verstrekt. Verweerder heeft verder niet aangegeven waarin de 3% in 2006 gehonoreerde aanvragen zich onderscheiden.
2. Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
Op 5 maart 2007 is een LP-aanvraag verzonden naar de Dienst Terugkeer en Vertrek. Deze aanvraag is in behandeling genomen. Dat deze informatie eerst ter zitting naar voren is gekomen is niet ongebruikelijk en leidt niet tot opheffing van de maatregel.
Er is wel sprake van zicht op uitzetting. Weliswaar is een daling te zien in het aantal afgegeven LP’s in 2006 ten opzichte van het aantal afgegeven LP’s in 2005, toch zijn er in 2006 wel LP’s afgegeven.
De rechtbank overweegt het volgende.
3. Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan, indien het belang van de openbare orde of nationale veiligheid dat vordert, met het oog op de uitzetting, in bewaring worden gesteld de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft.
4. Eiser heeft niet bestreden dat hij geen rechtmatig verblijf hier te lande heeft.
5. Eiser heeft evenmin bestreden dat het belang van de openbare orde de bewaring vordert.
6. Uit door verweerder op verzoek van de rechtbank verstrekte informatie blijkt het volgende.
In 2005 zijn 1171 aanvragen om afgifte van een LP gedaan bij de Chinese autoriteiten. In 2005 is in 121 gevallen afgifte van een LP toegezegd en in 452 gevallen is dit geweigerd. In 2006 zijn 1304 aanvragen om afgifte van LP ingediend. In dat jaar is, min of meer gelijkelijk verdeeld over de maanden van het jaar, in 37 gevallen afgifte van een LP toegezegd en in 113 gevallen is dit geweigerd. In de maanden januari en februari van 2007 zijn in totaal 140 LP-aanvragen ingediend. In diezelfde periode is één LP toegezegd en is in zeven gevallen afgifte van een LP geweigerd. Volgens verweerder wordt de daling van afgifte van LP’s niet veroorzaakt door een beleidswijziging van de Chinese autoriteiten. Wel heeft verweerder in deze daling aanleiding gezien dit in december 2006 met een Chinese delegatie te bespreken. De Chinese autoriteiten hebben laten weten geen beletselen te zien voor afgifte van LP’s aan hun in Nederland verblijvende onderdanen. Verweerder heeft tot slot laten weten niet te kunnen aangeven waarin de 37 aanvragen die in 2006 tot afgifte van en LP hebben geleid zich onderscheidden van de aanvragen waarin dit niet is gebeurd.
7. De rechtbank ziet in de verhouding tussen het aantal in 2006 ingediende LP-aanvragen en het aantal in dat jaar afgegeven LP’s onvoldoende grond voor de conclusie dat het vereiste zicht op uitzetting ontbreekt. Zij acht daartoe met name van belang dat, ondanks de gesignaleerde daling, de afgifte van LP’s niet op enig moment is gestopt, dat de autoriteiten desgevraagd hebben aangegeven dat er geen beletselen bestaan voor afgifte van LP’s aan Chinese onderdanen en dat het aantal weigeringen evenredig met de toezeggingen is afgenomen. Deze laatste omstandigheid vat de rechtbank voorshands op als een aanwijzing voor de juistheid van verweerders stelling dat aan de kant van de Chinese autoriteiten geen sprake is van een beleidswijziging inzake de afgifte van LP’s.
8. Het aantal LP’s dat thans wordt afgegeven is wel dermate gering dat het zicht op uitzetting als beperkt moet worden aangemerkt. Dit geldt temeer nu verweerder niet heeft kunnen verhelderen waarin de succesvolle LP-aanvragen zich hebben onderscheiden. Hieruit volgt immers dat op basis van deze informatie evenmin kan worden volgehouden dat de afgifte van LP’s significant wordt bespoedigd door het verstrekken van bepaalde gegevens door de vreemdeling. Dit is van de kant van verweerder dan ook niet aangevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank dient aan deze omstandigheden betekenis te worden toegekend in de belangenafweging die aan het besluit tot oplegging dan wel voortduring van de maatregel vooraf gaat. Verder is van belang dat het hier een eerste beroep tegen toepassing van de maatregel betreft. Het onderzoek naar aanleiding van de LP-aanvraag bevindt zich dus nog in een pril stadium. Een en ander in aanmerking genomen en gelet op de overige gronden van de bewaring is de rechtbank van oordeel dat het belang van verweerder bij de bewaring vooralsnog zwaarder dient te wegen dan het belang van eiser bij de uitoefening van het recht op vrijheid van zijn persoon.
9. Ten aanzien van de stelling van eiser dat de informatie met betrekking tot de LP-aanvraag van 5 maart 2007 niet bij de beoordeling dient te worden betrokken omdat dit eerst ter zitting naar voren is gekomen overweegt de rechtbank als volgt. Weliswaar had het op de weg van verweerder gelegen de informatie eerder aan het dossier toe te voegen, maar dit gebrek leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot opheffing van de maatregel nu niet valt in te zien dat eiser in zijn belangen is geschaad. Eiser heeft immers de gelegenheid gehad schriftelijk op de ter zitting ingebrachte informatie te reageren.
10. Na beoordeling van de door of namens eiser naar voren gebrachte beroepsgronden, concludeert de rechtbank dat de toepassing noch de tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de wet en dat deze bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is te achten. Derhalve wordt het beroep ongegrond verklaard.
11. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000 of artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 27 maart 2007 door mr. H.J. Fehmers, voorzitter, in tegenwoordigheid van M.E. Sjouke, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.