RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
Parketnummer: 09/753541-06
's-Gravenhage, 6 april 2007
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953,
adres: [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Scheveningen, Jeugdhuis van Bewaring De Sprang te 's-Gravenhage.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 13 oktober 2006, 9 januari 2007 en 26 maart 2007.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr W.S.A.H. Croes, advocaat te Bodegraven, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr I.J.E.H.C. Degeling heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en dat verdachte ter beschikking wordt gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de blijkens de lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen zullen worden verbeurdverklaard.
Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Met betrekking tot het telastgelegde feit merkt de rechtbank ambtshalve het navolgende op.
Vóór 1 oktober 2002 was bij artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht strafbaar gesteld onder andere het "in voorraad hebben" van kinderpornografisch materiaal.
Bij Wet van 1 oktober 2002 is het "in voorraad hebben" vervangen door het "in bezit hebben". Nu blijkens een arrest van de Hoge Raad d.d. 21 april 1998, NJ 1998, 782, alsmede de memorie van toelichting op artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit tot 1 oktober 2002 luidde, het "in voorraad hebben" mede omvat het "in bezit hebben", ongeacht de vraag of zulks geschiedt op grond van commerciële motieven dan wel voor privédoeleinden, ziet de rechtbank geen redenen om het Openbaar Ministerie ambtshalve niet-ontvankelijk te verklaren in haar vervolging met betrekking tot de periode 1 januari 1999 tot 30 september 2002.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte het telastgelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straffen en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich over een betrekkelijk lange periode schuldig gemaakt aan
het in bezit hebben en het verspreiden van grote hoeveelheden kinderporno in de vorm van foto's en films.
Het is algemeen bekend dat om dergelijke afbeeldingen te kunnen maken, kinderen misbruikt worden, waarbij kinderen veelal ernstige trauma's oplopen. Kinderen dienen beschermd te worden tegen dit ernstige misbruik. Een ieder die treedt in het circuit van de kinderpornografie is medeschuldig aan de instandhouding daarvan en derhalve moreel medeschuldig aan het misbruik van deze kinderen.
De rechtbank neemt het de verdachte zeer kwalijk dat hij doelbewust en zeer gericht op zoek is geweest op het internet naar kinderporno en naar contacten met wie hij kinderporno kon uitwisselen door zich aan te melden op diverse websites en chatrooms.
Voorts weegt de rechtbank mee dat verdachte een bagatelliserende houding aanneemt ten aanzien van het door hem gepleegde feit, waarvoor hij geen verantwoordelijkheid neemt.
De rechtbank overweegt dat op zulke ernstige feiten in principe niet anders kan worden gereageerd dan door het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het documentatieregister betreffende verdachte d.d. 12 juli 2006, waaruit blijkt dat verdachte eerder in aanraking is geweest met justitie met betrekking tot zedenzaken.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op een pro justitia rapport d.d. 23 december 2006, opgemaakt en ondertekend door F. Foeken, psychiater.
De deskundige geeft aan dat verdachte een zwakbegaafde man is met een IQ van 76 en door een gebrekkige ontwikkelde copingsmechanismen, samenhangend met zijn persoonlijkheidsstoornis in enigszins verminderde mate in staat was om zijn gedrag bij te sturen cq te corrigeren. Op grond hiervan acht de deskundige verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar en acht hij, gelet op het feit dat verdachte diverse malen tot recidive is gekomen, een behandeling geïndiceerd. Derhalve wordt door de deskundige terbeschikkingstelling met voorwaarden geadviseerd, aangezien verdachte in het verleden blijk heeft gegeven zich aan voorwaarden te kunnen houden. Binnen dat kader zou dan moeten worden bezien of verdachte te behandelen is met libidoremmende medicatie.
De rechtbank heeft tenslotte acht geslagen op een pro justitia rapport d.d. 26 september 2006 en een aanvullend pro justitia rapport d.d. 26 december 2006, opgemaakt en ondertekend door drs. J.H.A.M. Kobussen, klinisch psycholooog-psychotherapeut. Deze deskundige geeft aan dat verdachte zijn handelen bagatelliseert en een beperkte inlevingsvermogen heeft. Voorts is er bij verdachte sprake van een ziekelijke stoornis, te weten pedofilie, een gebrekkige ontwikkeling van zijn verstandelijke mogelijkheden, te weten zwakbegaafdheid, en van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis met ontwijkende, schizoïde en antisociale trekken. De deskundige adviseert om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
Voorts acht de deskundige de kans op recidive groot, gelet op zijn pedofiele stoornis in combinatie met zijn zwakbegaafdheid, zijn persoonlijkheidsproblematiek en zijn voorgeschiedenis. Tevens is er een aanzienlijk gevaarsrisico voor het plegen van actieve seksuele delicten. Verdachte heeft de potentie tot gevaarlijk, agressief en dreigend gedrag. Volgens de deskundige biedt een terbeschikkingstelling met voorwaarden de beste mogelijkheden. Voorts geeft de deskundige aan dat een terbeschikkingstelling met dwangverpleging is overwogen, omdat deze maatregel meer mogelijkheden kan bieden, echter de deskundige acht het telastgelegde mogelijk op zichzelf niet ernstig genoeg voor een dergelijk uiterste maatregel.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over dat verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis, tengevolge waarvan het telastgelegde feit hem in verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank kan zich met het oordeel van voornoemde deskundige Kobussen over het recidivegevaar en de noodzaak tot behandeling verenigen en gaat daarvan uit. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen eist dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling wordt opgelegd.
Anders dan de raadsman bepleit, is de rechtbank van oordeel dat terbeschikkingstelling met voorwaarden geen passende maatregel is en de rechtbank overweegt daartoe het navolgende.
Uit het dossier is gebleken dat verdachte gedurende de bewezenverklaarde periode niet alleen een grote hoeveelheid kinderpornografisch materiaal in bezit heeft gehad en heeft verspreid, maar dat hij ook actief contact heeft gezocht met minderjarige meisjes, teneinde seksuele contacten met deze minderjarige meisjes te kunnen hebben.
Verdachte heeft verklaard dat jonge meisjes hem opwinden en dat hij maandenlang op de fiets naar plaatsen ging waar jonge meisjes waren om op zoek te gaan naar contacten met deze meisjes. Verdachte heeft ook aangegeven dat hij via de chat afspraken met minderjarige meisjes heeft gemaakt, teneinde seksueel contact met ze te hebben, maar omdat de meisjes steeds niet kwamen opdagen, is het seksueel contact niet doorgegaan.
Voorts heeft verdachte verklaard dat hij contact had met een kapster uit Utrecht. Die kapster zou aan verdachte hebben gevraagd om haar 9 maanden oude baby seksueel te misbruiken en verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij inderdaad naar die kapster zou zijn gegaan, indien die kapster niet iemand anders had gevonden om haar baby seksueel te misbruiken.
Tevens heeft verdachte verklaard dat hij regelmatig contact via de chat had met een minderjarig meisje uit Friesland. Verdachte zou haar een keer ontmoet hebben en verdachte heeft verklaard dat, als het toen niet zo koud was geweest, hij dan seks met haar zou hebben gehad. Het is dan ook telkens aan buiten verdachte gelegen omstandigheden te danken dat deze seksuele contacten niet hebben plaatsgevonden.
De rechtbank neemt het verdachte voorts zeer kwalijk dat uit zijn eigen verklaring is gebleken dat hij één van zijn films bevattende zeer schokkend kinderpornografisch materiaal via de chat heeft verstuurd aan een 11-jarig meisje, en dat hij had gemasturbeerd voor een webcam, terwijl hij zat te chatten met een minderjarig meisje.
Wanneer de rechtbank de bewezenverklaarde feiten plaatst in het licht van het vorenstaande, komt de rechtbank tot het oordeel dat het gevaarsrisico aanzienlijk is en dat gelet op de stoornissen van verdachte, alsmede de omstandigheid dat volstrekt niet duidelijk is, of verdachte baat zal hebben bij genoemde medicatie, ter bescherming van de maatschappij en personen niet kan worden volstaan met de minder ingrijpende maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Het voorgaande brengt de rechtbank ertoe dat aan verdachte naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de terbeschikkingstelling met dwangverpleging zal worden opgelegd.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 3, 14, 16, 17, 20, 22 en 60 te weten:
- een fotocamera, kleur zwart, merk Gracia, met twee cassettes / kleinbeeld
- een laptop, kleur zwart, merk Fujitsu Siemens
- een fotocamera, kleur grijs, merk HP, Photosmart 4.0 megapixels
- een camera, kleur grijs, van het merk Kodak DX4330
- een oplaadapparaat van het merk Kodak
- een telefoontoestel, kleur zilver, merk Nokia RH-67
De rechtbank zal de blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 1, 2, 4 tot en met 13, 15, 18, 19, 21, 23 tot en met 59, en 61 verbeurdverklaren, zijnde deze voorwerpen voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien:
- met behulp van deze aan verdachte toebehorende voorwerpen het bewezenverklaarde feit is begaan of voorbereid;
- deze aan verdachte toebehorende voorwerpen zijn vervaardigd of bestemd tot het begaan van het bewezenverklaarde misdrijf.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 33, 33a, 37a, 37b, 57, 240b van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
Een afbeelding of een gegevensdrager, bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, verspreiden en/of invoeren en/of uitvoeren en/of in bezit hebben, meermalen gepleegd, en van het plegen van dat misdrijf een gewoonte maken
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 12 (TWAALF) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op : 10 juli 2006,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 13 juli 2006;
gelast voorts de TERBESCHIKKINGSTELLING VAN VERDACHTE;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege zal worden verpleegd
gelast de teruggave aan verdachte van de blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 3, 14, 16, 17, 20, 22 en 60 te weten:
- een fotocamera, kleur zwart, merk Gracia, met twee cassettes / kleinbeeld
- een laptop, kleur zwart, merk Fujitsu Siemens
- een fotocamera, kleur grijs, merk HP, Photosmart 4.0 megapixels
- een camera, kleur grijs, van het merk Kodak DX4330
- een oplaadapparaat van het merk Kodak
- een telefoontoestel, kleur zilver, merk Nokia RH-67
verklaart verbeurd de blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 1, 2, 4 tot en met 13, 15, 18, 19, 21, 23 tot en met 59, en 61.
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs F.J.A. Quadekker, voorzitter,
E.A. Mink en H.M. Braam, rechters,
in tegenwoordigheid van W.H. Ng, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 april 2007