RECHTBANK ´S-GRAVENHAGE
ZITTINGHOUDENDE TE ROERMOND
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Vreemdelingenkamer
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Proc.nr.: AWB 06/28313
Inzake: [eiseres], eiseres,
gemachtigde mr. I.K. Kolev, gemachtigde te Hapert,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie te ’s Gravenhage, verweerder.
In deze uitspraak wordt onder verweerder tevens verstaan de rechtsvoorgangers van de Staatssecretaris van Justitie, als het bevoegde bestuursorgaan in procedures als de onderhavige.
Bij fax van 9 juni 2006 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 16 mei 2006. Bij dit besluit heeft verweerder geweigerd eiseres een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna Vw 2000) te verlenen. Bij schrijven van 7 juli 2006 heeft eiseres de gronden van het beroep ingediend. Bij de (kennelijk abusievelijk) eveneens op 7 juli 2006 gedateerde brief, ontvangen ter griffie op 8 december 2006 zijn de gronden van het beroep aangevuld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden. De ingezonden stukken zijn in afschrift aan eiseres gezonden.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 16 januari 2007, alwaar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. I.K. Kolev. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. M.A.M. Janssen. Als tolk was verder ter zitting aanwezig mw. P. Dopper.
Eiseres heeft op 9 juni 2005 een aanvraag ingediend tot het verlenen van de in rubriek I bedoelde verblijfsvergunning asiel. Blijkens het rapport van nader gehoor heeft eiseres aan die aanvraag het volgende ten grondslag gelegd.
Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1984 in Burundi. Zij bezit de Burundese nationaliteit en behoort tot de Hutu bevolkingsgroep. Tot 1993 woonde eiseres met haar ouders en broers in Burundi. In 1993 is er een inval geweest in de woning. Eiseres is toen met haar moeder naar [plaatsnaam] (Tanzania) gevlucht. Zij verbleven daar aanvankelijk bij familieleden en later bij een bevriende familie. De vader van eiseres heeft zich later bij hen gevoegd. Toen bleek dat de broers van eiseres noch bij de vader, noch bij de moeder verbleven is de vader van eiseres teruggekeerd naar Burundi om hen te zoeken. Hij reisde telkens op en neer naar Burundi. Na enige tijd ondervonden eiseres en haar moeder problemen vanwege Tanzaniaanse soldaten, die niet wilden dat Burundezen buiten de vluchtelingenkampen verbleven. Rond 1999 zijn eiseres en haar moeder, samen met een groot aantal andere Burundezen teruggebracht naar Burundi.
In 2003 drongen soldaten de ouderlijke woning van eiseres binnen. Zij staken de woning en de koffiegewassen van het gezin in brand. Op 4 april 2005 werd de woning van eiseres en haar ouders opnieuw door soldaten aangevallen. De soldaten stelden de vader van eiseres vragen over de FDD en de regering. Bij die gelegenheid zijn de beide ouders van eiseres voor haar ogen op gruwelijke wijze mishandeld en vermoord. Eiseres zelf werd geslagen en met de dood bedreigd. Daarna werd zij meegenomen en opgesloten. Na enkele dagen wist eiseres samen met een medegevangene te ontsnappen. Zij werden meegenomen door een vrachtwagenchauffeur. Onderweg heeft eiseres bij de winkel van haar vader een kistje met geld en identiteitsbewijzen gepakt, dat zij aan de chauffeur heeft overhandigd. Op 17 april 2005 heeft eiseres haar land van herkomst per vliegtuig verlaten.
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, juncto artikel 31, tweede lid, onder f, van de Vw 2000. Volgens verweerder heeft eiseres toerekenbaar geen documenten overgelegd ter onderbouwing van haar nationaliteit, reisroute en asielrelaas. Voorts is verweerder gebleken dat het relaas van eiseres positieve overtuigingskracht ontbeert. Daarbij heeft verweerder in aanmerking genomen dat de Koninklijke Marechaussee de authenticiteit van het door eiseres overgelegde identiteitsdocument niet heeft kunnen vaststellen bij gebreke van referentiemateriaal. Blijkens het ambtsbericht van 17 januari 2005 doet zich veel fraude voor met identiteitskaarten van Burundi. Gelet op die informatie wordt aan de overgelegde identiteitskaart niet de door eiseres gewenste waarde gehecht. Mede gelet op de inhoud van de verklaringen van eiseres, alsmede op de omstandigheid dat zij slechts summier de Burundese voertaal Kirundi spreekt, heeft verweerder een taalanalyse door het Bureau Land en Taal (BLT) doen verrichten. Nu in het rapport van de taalanalyse van 11 maart 2005 is geconcludeerd dat eiseres eenduidig niet te herleiden is tot de spraak en cultuurgemeenschap binnen Burundi, heeft verweerder de verklaringen van eiseres aangaande Burundi, haar Burundese nationaliteit en haar gestelde problemen in Burundi niet geloofwaardig geacht en is het asielrelaas van eiseres inhoudelijk niet beoordeeld.
In beroep heeft eiseres onder meer aangevoerd dat zij verweerder bij schrijven van 1 maart 2006 heeft geïnformeerd over haar verzoek aan de Taalstudio om een contra-expertise te laten uitvoeren. Nu is gebleken dat levering van deze contra-expertise binnen afzienbare tijd niet mogelijk is vanwege het grote aantal aanvragen voor contra-expertises over het Swahili, had verweerder de contra-expertise moeten afwachten alvorens een besluit op haar aanvraag te nemen, zo stelt eiseres.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres de rechtbank verzocht het onderzoek ter zitting drie maanden aan te houden omdat de contra-expertise nog niet is afgerond. Volgens zijn verklaring ter zitting is uit telefonische navraag bij de Taalstudio gebleken dat de resultaten van de contra-expertise in maart/april beschikbaar zouden komen. Daarbij heeft de gemachtigde gewezen op de belangrijke rol die de uitkomst van de taalanalyse van het BLT speelt in het onderhavige geschil. Verder heeft hij betoogd dat het gevraagde uitstel niet als onredelijk lang kan worden aangemerkt nu verweerder zelf een jaar de tijd heeft genomen om een voornemen uit te brengen en vervolgens nog een half jaar nodig heeft gehad om tot een besluit te komen. Bovendien dient in zijn visie het belang van eiseres zwaarder te wegen, te meer nu zij de band voor de contra-expertise zo snel mogelijk heeft opgevraagd en gelet op de omstandigheid dat het rapport van de Taalstudio thans binnen redelijke termijn te verwachten is.
Zoals ter zitting reeds is medegedeeld ziet de rechtbank thans geen reden om de behandeling van het onderhavige beroep om voormelde redenen aan te houden. De rechtbank acht in dit verband redengevend dat eiseres, zoals desgevraagd ter zitting door de gemachtigde van eiseres is verklaard, geen pogingen in het werk heeft gesteld om een andere taalexpert te zoeken, of te benaderen, die wellicht eerder beschikbaar zou zijn. Voorts is gesteld noch gebleken dat van de zijde van eiseres bij de Taalstudio is aangedrongen op meer spoed, dan wel voorrang bij de behandeling van de contra-expertise. Evenmin is gebleken dat in een eerder stadium (dan kort voorafgaand aan de zitting) is geïnformeerd naar de voortgang van de contra-expertise. Verder heeft eiseres - zoals onbetwist is gebleven - geen gebruik gemaakt van de door verweerder geboden gelegenheid om haar zienswijze kenbaar te maken op het voornemen van verweerder om haar aanvraag af te wijzen. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen reden om het aanhoudingsverzoek van de gemachtigde van eiseres te honoreren.
De rechtbank overweegt vervolgens als volgt.
Voor zover hier van belang luidt artikel 29 van de Vw 2000 als volgt:
“1. Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst; (…).”
Voor zover hier van belang luidt artikel 1 van de Vw 2000:
“In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(..)
k. Vluchtelingenverdrag: het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen (Trb.1954, 88) en het bijbehorende Protocol van New York van 1967 (Trb.1967, 76);
l. Verdragsvluchteling: de vreemdeling die vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag en op wie de bepalingen ervan van toepassing zijn; (…).”
Ingevolge het Vluchtelingenverdrag is sprake van vluchtelingschap in het geval dat betrokkene, uit gegronde vrees voor vervolging wegens ras, godsdienst, nationaliteit, politieke overtuiging of het behoren tot een bepaalde sociale groep, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit en de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van die wet, afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten een rechtsgrond voor verlening vormen. Het is derhalve aan de vreemdeling om de aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden aannemelijk te maken.
Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 wordt bij het onderzoek of de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel kan worden afgewezen mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
Het door verweerder gevoerde beleid ter zake van het toerekenbaar ontbreken van documenten is neergelegd in onderdeel C1/5.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). In onderdeel C1/5.8.3 van de Vc 2000 is bepaald dat voor de beoordeling van een asielrelaas de volgende elementen, en dus documenten die dit onderbouwen van belang zijn:
de identiteit;
de nationaliteit;
de reisroute;
het asielrelaas.
Indien is vastgesteld dat ten aanzien van één van de elementen documenten ontbreken en dat dit is toe te rekenen aan de vreemdeling, is dit reeds voldoende voor de algemene conclusie dat sprake is van het toerekenbaar ontbreken van documenten.
Verweerder heeft eiseres tegengeworpen dat zij geen documenten ter onderbouwing van haar nationaliteit, reisroute en asielrelaas heeft overgelegd. Eiseres heeft in beroep betoogd dat het ontbreken van documenten haar niet kan worden toegerekend. Daartoe heeft eiseres aangevoerd dat zij haar documenten niet vrijwillig aan de reisagent heeft afgestaan, maar dat de reisagent haar deze heeft afgenomen. Verder heeft eiseres gesteld dat zij tijdens de reis verward was en veel geslapen heeft. De omstandigheid dat de Koninklijke Marechaussee bij gebreke aan referentiemateriaal de authenticiteit van het door haar overgelegde document niet heeft kunnen vaststellen, doet in de visie van eiseres niets af aan het feit dat uit het door haar overgelegde identiteitsdocument blijkt dat zij de Burundese nationaliteit bezit. Gelet op het ter zake gevoerde beleid ziet de rechtbank in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat verweerders standpunt dat in het geval van eiseres sprake is van toerekenbaar ontbreken van documenten als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 niet de rechterlijke toets kan doorstaan.
De rechtbank overweegt vervolgens dat verweerder met het uitvoeren van een taalanalyse de vreemdeling tegemoet komt in de voldoening aan de ingevolge voormeld artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 op hem rustende last om de aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden aannemelijk te maken, in het geval twijfel gerezen is over de gestelde identiteit en nationaliteit, waaronder in voorkomende gevallen begrepen de stamafkomst of de plaats van herkomst. Wanneer de taalanalyse deze twijfel niet wegneemt, kan de vreemdeling deze door het laten verrichten van een contra expertise alsnog trachten weg te nemen. Hiertoe kan hij, indien hij van mening is dat de analyse onvolkomenheden bevat, de band, waarop het gesprek ten behoeve van de taalanalyse is opgenomen, desgewenst door een zelf gekozen onafhankelijke deskundige laten beoordelen en zo nodig van commentaar laten voorzien. De vreemdeling kan niet enkel door het plaatsen van kritische kanttekeningen bij de uitgevoerde taalanalyse teweegbrengen dat verweerder een nieuwe taalanalyse moet verrichten, dan wel van een van de taalanalyse afwijkende conclusie uit dient te gaan. Door het achterwege laten van een contra expertise blijft de gerezen twijfel aan de identiteit en nationaliteit bestaan. De rechtbank verwijst hiertoe naar de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2004 (JV 2004/218).
In beroep heeft eiseres een schrijven (met bijlage) van de Taalstudio overgelegd van 11 mei 2006. Deze brief bevat een eerste analyse van de gegevens die de gemachtigde van eiseres aan de Taalstudio heeft toegezonden. De opmerkingen in die dossieranalyse zijn bedoeld als ondersteuning bij het nemen van een besluit over het vervolgtraject. Zoals in de brief reeds wordt vermeld impliceert kritiek die in dit stuk wordt gegeven op de kwaliteit van het rapport van de taalanalyse niet dat de conclusies in het rapport ten aanzien van het land van herkomst anders (zullen) zijn dan die van een ter zake kundig contra-expert. In de brief wordt voorts onder meer vermeld dat de taalvaardigheid van eiseres in het Kirundi onvoldoende is om een verantwoorde contra-expertise in die taal uit te voeren. Reeds hierom is met hetgeen in de betreffende brief is vermeld niet het begin van bewijs geleverd voor twijfel aan de juistheid van de door verweerder gehanteerde taalanalyse. Ook hetgeen overigens tegen die taalanalyse is ingebracht, behelst niet meer dan het plaatsen van kritische kanttekeningen bij de uitgevoerde taalanalyse in de zin van eerdergenoemde Afdelingsjurisprudentie.
Nu eiseres, in het bijzonder bij gebreke van een contra expertise, geen concrete feiten heeft gesteld die aanknopingspunten vormen om aan de deskundigheid van de taalanalist te twijfelen en hetgeen eiseres heeft aangevoerd evenmin concrete aanknopingspunten behelst voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van de verrichte taalanalyse, bestaat er geen grond voor het oordeel dat verweerder niet aan de vergewisplicht heeft voldaan, dan wel de betreffende taalanalyse niet aan de beslissing op de aanvraag van eiseres ten grondslag heeft mogen leggen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat niet gezegd kan worden dat eiseres niet in de gelegenheid is gesteld een contra-expertise te laten uitvoeren. Eiseres heeft verweerder bij schrijven van 13 maart 2006 gevraagd om uitstel voor wat betreft het indienen van de contra-expertise omdat de Taalstudio had aangegeven dat deze voorlopig niet kon worden uitgevoerd vanwege een groot aantal aanvragen. Verweerder heeft eiseres hierop bij schrijven van 27 maart 2006 bericht dat geen uitstel zou worden verleend, omdat er geen concrete datum bekend was waarop de contra-expertise wel te verwachten was. Blijkens de betreffende brief heeft verweerder in plaats daarvan de beslistermijn in het geval van eiseres met een half jaar verlengd. Daarbij is vermeld dat de contra-expertise, indien deze binnen die termijn zou worden ingediend, alsnog bij de beslissing zou worden meegenomen. In het geval dat de contra-expertise pas na die tijd zou worden ingediend, zou de contra-expertise volgens verweerder in de beroepsfase worden meegenomen. In de betreffende brief heeft verweerder tevens vermeld dat een eventuele zienswijze wel in de besluitvorming zou worden meegenomen, voor zover die nog niet zou zijn afgerond.
Zoals in het voorgaande reeds is overwogen heeft eiseres van de gelegenheid om een zienswijze in te dienen geen gebruik gemaakt. Voorts is niet gebleken dat eiseres op enigerlei andere wijze is opgekomen tegen de door verweerder in voormeld schrijven aangekondigde werkwijze. Onder die omstandigheden ziet de rechtbank dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder de uitslag van de contra-expertise had moeten afwachten alvorens een beslissing te nemen op de aanvraag van eiseres.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het asielrelaas van eiseres positieve overtuigingskracht ontbeert. Verweerder heeft dan ook kunnen afzien van een inhoudelijke beoordeling van dit relaas. In het verlengde hiervan heeft verweerder in de stelling van eiseres dat haar ouders in haar bijzijn zouden zijn vermoord en dat zij binnen zes maanden na die traumatiserende gebeurtenis het land van herkomst heeft verlaten, geen grond hoeven vinden om eiseres in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning op grond van het zogenoemde traumatabeleid.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiseres geen aanspraak kan maken op een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op de individuele asielgerelateerde gronden als bedoeld in artikel 29 onder a, b en c, van de Vw 2000.
Het beroep van eiseres wordt dan ook ongegrond verklaard.
Van omstandigheden op grond waarvan één van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet
gebleken.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. V.P. van Deventer in tegenwoordigheid van mr. E.M.J. Clermonts als griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2007.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier,
verzonden op: 16 april 2007
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "hoger beroep vreemdelingenzaken", Postbus 16113, 2500 BC te ’s Gravenhage. Ingevolge artikel 85 van de Vw 2000 bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak. Artikel 6:5 van de Awb bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak.