ECLI:NL:RBSGR:2007:BA2768

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/5068 WW
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen weigering loongerelateerde uitkering gegrond verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 8 maart 2007 uitspraak gedaan in een beroep tegen de weigering van een loongerelateerde uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Eiseres, die in Nederland werkzaam was, had een uitkering aangevraagd die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) was geweigerd. De rechtbank oordeelde dat eiseres ten tijde van belang als werknemer moest worden aangemerkt, ondanks dat er geen WW-premies waren afgedragen. De rechtbank baseerde haar oordeel op artikel 3 van de WW en het Besluit uitbreiding/beperking kring van verzekerden 1990, waarin wordt gesteld dat een vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijf houdt en in overeenstemming met de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) arbeid in dienstbetrekking verricht, als werknemer wordt beschouwd.

De rechtbank stelde vast dat de werkzaamheden van eiseres bij haar werkgever, die op een booreiland op het Nederlandse gedeelte van het Continentaal Plat plaatsvonden, niet onder de tewerkstellingsvergunning (TWV) verplichting vielen. Dit was bevestigd in een eerder besluit van 30 november 2005, waarin was geoordeeld dat eiseres als verzekerde voor de werknemersverzekeringen moest worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat het UWV op onjuiste gronden de loongerelateerde uitkering had geweigerd, omdat eiseres wel degelijk als werknemer in de zin van de WW kon worden beschouwd.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit van 11 mei 2006 en droeg het UWV op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Tevens werd het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 644,00 werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. W. Goederee.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
eerste afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 06/5068 WW
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 18 januari 2006 heeft verweerder eiseres met ingang van 1 oktober 2004 een kortdurende uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (hierna: WW) toegekend en een loongerelateerde uitkering ingevolge die wet geweigerd.
Bij besluit van 11 mei 2006 heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 20 juni 2006 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en tevens een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 1 maart 2007 ter zitting behandeld. Daarbij is eiseres verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. D. Schaap, advocaat te Rotterdam, en heeft verweerder zich laten vertegenwoordigen door [...].
Motivering
Artikel 3 van de WW luidt:
1. Werknemer is de natuurlijke persoon, jonger dan 65 jaar, die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
2. Wie zijn dienstbetrekking buiten Nederland vervult, wordt niet als werknemer beschouwd, tenzij hij in Nederland woont en zijn werkgever eveneens in Nederland woont of gevestigd is. Voor zover een werkgever:
a. in Nederland een vaste inrichting voor de uitoefening van zijn bedrijf of beroep of een in Nederland wonende of gevestigde vaste vertegenwoordiger heeft; of
b. in Nederland een of meer personen in dienst heeft en hij door of vanwege Onze Minister als werkgever is aangewezen, wordt hij voor de toepassing van de eerste volzin gelijkgesteld met een in Nederland wonende of gevestigde werkgever.
3. In afwijking van het eerste en tweede lid wordt niet als werknemer beschouwd de vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000).
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald, dat:
a. personen, die buiten Nederland wonen ook als werknemer worden beschouwd, voor zover zij hun dienstbetrekking buiten Nederland vervullen;
b. personen, die in Nederland wonen, ook als werknemer worden beschouwd, voor zover zij hun dienstbetrekking buiten Nederland vervullen en hun werkgever buiten Nederland woont of gevestigd is.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan van het eerste, tweede en derde lid worden afgeweken ten aanzien van:
a. vreemdelingen;
b. personen, op wie een regeling van toepassing is inzake verzekering tegen geldelijke gevolgen van werkloosheid van de Nederlandse Antillen, van Aruba, van een andere mogendheid, of van een volkenrechtelijke organisatie; en
c. personen, die slechts tijdelijk in Nederland verblijven of tijdelijk in Nederland werkzaam zijn.
(...)
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: Wav), is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning (hierna: TWV).
Ingevolge artikel 3, eerste lid, onder c, van de Wav, is dit verbod niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie, dan wel bij een algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie van werkzaamheden verricht.
Ingevolge artikel 4c van het Besluit uitbreiding/beperking kring van verzekerden 1990 (hierna: Besluit uitbreiding) wordt als werknemer beschouwd de vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onder f tot en met k, van de Vw 2000, indien hij in overeenstemming met de Wav arbeid in dienstbetrekking verricht.
Verweerder heeft het besluit om eiseres een loongerelateerde uitkering ingevolge de WW te weigeren gehandhaafd, omdat eiseres gedurende de jaren 1999 tot en met 2003 geen werknemer was in de zin van artikel 3 van de WW. Eiseres hield in die periode geen rechtmatig verblijf in Nederland.
Eiseres heeft zich - voor zover hier van belang - op het standpunt gesteld dat artikel 3 van de WW voor haar situatie niet langer relevant is, nu verweerder bij onherroepelijk besluit van 30 november 2005 reeds heeft beslist dat zij als verzekerde voor de werknemersverzekeringen moest worden aangemerkt. Bij dat besluit is tevens overwogen dat het gegeven dat er voor eiseres geen WW premies werden afgedragen aan de toekenning van een WW uitkering niet in de weg behoeft te staan.
De rechtbank deelt dit standpunt en stelt in dat verband voorop dat verweerder in bedoeld besluit van 30 november 2005 het bezwaar tegen het afwijzende primair besluit van 20 april 2005 gegrond heeft verklaard en dat dit inmiddels onherroepelijke besluit dezelfde als de in geding zijnde WW-aanvraag betrof. Uit dat besluit komt naar voren dat eiseres ten tijde in geding rechtmatig verblijf hield hier te lande ingevolge artikel 8, aanhef en onder i, van de Vw 2000. Daarnaast behoort op grond van dat besluit tussen partijen evenmin nog langer in geschil te zijn en staat daarmee vast dat voor de werkzaamheden die eiseres voor [werkgeefster] verrichtte op het booreiland op het Nederlandse gedeelte van het Continentaal Plat geen TWV nodig was. Ter onderbouwing van dit oordeel verwijst de rechtbank naar het volgende uit de beslissing op bezwaar van 30 november 2005 afkomstige citaat:
"U was vanaf 20 april 2000 werkzaam bij [werkgeefster]. Dit is ook de dienstbetrekking van waaruit u WW aanvraagt. De vraag is dus of u voor deze werkzaamheden een tewerkstellingsvergunning nodig had en of dit verzekeringsplichtige arbeid was.
Uw werkgever heeft verklaard dat u aldaar werkzaam was op basis van een visum in de vrije termijn en er voor de gewezen arbeid geen tewerkstellingsvergunning nodig is. Op grond van artikel 2 van de Wet Arbeid Vreemdelingen zijn er uitzonderingen gemaakt voor arbeid waarvoor geen tewerkstellingsvergunning nodig is. De dienstbetrekking die u vervulde valt onder deze categorie. Reeds op grond hiervan is hetgeen in de bestreden beslissing staat vermeld namelijk dat u niet in het bezit was van een vergunning om arbeid te verrichten onjuist. Immers was deze niet nodig. Voorts heeft uw werkgever verklaard dat er geen afdracht van WW-premies plaatsvond. Echter kan ook dit gegeven niet in de weg staan aan de toekenning van een WW-uitkering. Immers is het al dan niet in aanmerking komen voor een uitkering niet afhankelijk van het al dan niet afdragen van premies. Tenslotte is er in uw geval ook sprake van verzekeringsplichtige arbeid in de zin van de WW, uw arbeidsverhouding met [werkgeefster] wordt aangemerkt als een dienstbetrekking in de zin van het Burgerlijk Wetboek."
Het voorgaande betekent naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder in het thans bestreden besluit zich niet langer op het standpunt kon stellen dat eiseres ten tijde van belang niet als werknemer in de zin van de WW kon worden beschouwd.
Niet in geschil is weliswaar dat eiseres bij aanvang van haar dienstbetrekking bij [werkgeefster] op 21 april 2004 geen rechtmatig verblijf hield ingevolge artikel 8, aanhef en onder a tot en met e of l, van de Vw 2000, en dat dit gezien artikel 3, derde lid, van de WW, het werknemerschap in de zin van de WW in beginsel in de weg stond, maar inmiddels stond op basis van het besluit van 30 november 2005 tussen partijen eveneens vast - en ook in dit geding is dat onweersproken gebleven - dat eiseres wel rechtmatig verblijf hield ingevolge artikel 8, aanhef en onder i, van de Vw 2000.
Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat eiseres ingevolge het aan artikel 3, vierde en vijfde lid, van de WW, ontleende Besluit uitbreiding ten tijde van belang wél als werknemer kon worden beschouwd. Gewezen wordt op artikel 4c van dat Besluit. Ingevolge dat artikel zou eiseres als werknemer moeten worden aangemerkt indien zij in overeenstemming met de Wav arbeid in dienstbetrekking zou hebben verricht.
Nu verweerder zich in het besluit van 30 november 2005 op het standpunt heeft gesteld dat de werkzaamheden van eiseres bij [werkgeefster] als arbeid in dienstbetrekking moest worden gekwalificeerd en dat die werkzaamheden behoorden tot een categorie waarvoor geen TWV nodig was, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat eiseres niet in overeenstemming met de Wav arbeid in dienstbetrekking zou hebben verricht. Eiseres kon derhalve ingevolge artikel 4c van het Besluit uitbreiding als werknemer in de zin van de WW worden aangemerkt.
Nu eiseres ten tijde van belang als werknemer in de hiervoor bedoelde zin kon worden beschouwd, heeft verweerder op onjuiste gronden eiseres een loongerelateerde uitkering ingevolge de WW geweigerd.
Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, ondeugdelijk is gemotiveerd en om die reden niet in stand kan blijven.
Het beroep is gegrond.
Er is aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,00, te weten € 322,00 voor het indienen van het beroepschrift en € 322,00 voor het verschijnen ter zitting bij een zaak van gemiddeld gewicht. Omdat ten behoeve van eiseres een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb, de betaling aan de griffier te geschieden.
Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit van 11 mei 2006;
draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen;
veroordeelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen als rechtspersoon in de proceskosten ten bedrage van € 644,00, welke kosten voormelde rechtspersoon aan de griffier dient te vergoeden;
bepaalt dat voornoemde rechtspersoon aan eiseres het door haar betaalde griffierecht, te weten € 38,00, vergoedt.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. S. Verheijen en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2007, in tegenwoordigheid van de griffier mr. W. Goederee.