ECLI:NL:RBSGR:2007:BA2469

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/1055 WVG
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag woonvoorziening op basis van de Wet voorzieningen gehandicapten

In deze zaak gaat het om een geschil tussen eiseres en de gemeente Den Haag over de afwijzing van een aanvraag voor een woonvoorziening ingevolge de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg). Eiseres had eerder identieke aanvragen ingediend, die allemaal waren afgewezen. De gemeente stelde dat de gevraagde woningaanpassing, waaronder het wegnemen van drempels en het plaatsen van mengkranen, niet medisch geïndiceerd was. Eiseres betwistte dit en voerde aan dat het onderzoek door de adviserend arts niet zorgvuldig was uitgevoerd en dat haar beperkingen niet goed waren vastgesteld. Ze overhandigde verklaringen van haar huisarts ter ondersteuning van haar standpunt.

De rechtbank oordeelde dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die de afwijzing van de aanvraag konden rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat de medische beperkingen van eiseres ten tijde van de aanvraag niet groter waren dan bij eerdere aanvragen was aangenomen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de gemeente om de aanvraag af te wijzen. Eiseres had niet aangetoond dat er nieuwe feiten waren die een heroverweging van de eerdere besluiten rechtvaardigden. De rechtbank benadrukte dat de aanvrager verplicht is om nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden bij een nieuwe aanvraag na een afwijzing.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
eerste afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 06/1055 WVG
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiseres], wonende te [gemeente A], eiseres,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Eiseres heeft op 29 november 2004 een aanvraag voor een woonvoorziening ingevolge de Wet voorzieningen gehandicapten (hierna: Wvg) ingediend.
Deze aanvraag heeft verweerder bij besluit van 11 april 2005 afgewezen.
Het hiertegen gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 29 december 2005 ongegrond verklaard.
Bij brief van 6 februari 2006, aangevuld bij brieven van 2 maart 2007 en 7 maart 2007, heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het beroep is op 21 maart 2007 ter zitting behandeld. Daarbij is eiseres niet ter zitting verschenen, maar heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde mr. J.G.P. de Wit, advocaat te Den Haag, en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.A. Bogaards.
Motivering
Eiseres heeft op 29 november 2004 een aanvraag ingevolge de Wvg ingediend. Aan deze aanvraag zijn drie eerdere identieke aanvragen voorafgegaan, waarvan eiseres de laatste op 13 juli 2004 heeft ingediend. De door eiseres beoogde woonvoorziening is telkens afgewezen. Met haar onderhavige aanvraag heeft eiseres beoogd dat verweerder terugkomt van de eerdere afwijzende besluiten. De onderhavige aanvraag moet derhalve worden gezien als een aanvraag zoals bedoeld in artikel 4:6 van de Awb.
Artikel 4:6 van de Awb luidt:
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat woningaanpassing bestaande uit het wegnemen van drempels en het plaatsen van mengkranen in het geval van eiseres niet medisch is geïndiceerd en derhalve terecht is geweigerd.
Vastgesteld moet worden dat verweerder het bezwaar tegen het afwijzende besluit inhoudelijk heeft beoordeeld. Een bestuursorgaan is in het algemeen bevoegd een verzoek van de belanghebbende om van een eerder genomen besluit terug te komen inhoudelijk te behandelen en daarbij de oorspronkelijke beslissing - al dan niet in volle omvang - te heroverwegen. Bewoordingen en strekking van artikel 4:6 van de Awb staan daaraan niet in de weg. Indien het bestuursorgaan met gebruikmaking van deze bevoegdheid de eerdere afwijzing handhaaft, kan dit echter niet de weg openen naar een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. Een dergelijke wijze van toetsing zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijnen voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. De bestuursrechter dient dan ook het oorspronkelijke besluit tot uitgangspunt te nemen en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had moeten vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
De rechtbank beantwoordt de eerste vraag ontkennend.
Eiseres heeft aangevoerd dat het onderzoek van de adviserend arts niet zorgvuldig is geweest. Haar klachten en beperkingen zijn, naar zij meent, niet naar behoren onderzocht en vastgesteld. Haar beperkingen zijn groter dan verweerder heeft aangenomen. Eiseres heeft ter onderbouwing een drietal verklaringen van haar huisarts overgelegd.
Hierin liggen naar het oordeel van de rechtbank geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden besloten. Voor zover de zorgvuldigheidsklacht betrekking heeft op het onderzoek dat door Argonaut in opdracht van verweerder is uitgevoerd in 2004, moet worden geconstateerd dat eiseres die klacht reeds heeft aangevoerd in de bezwaarprocedure gericht tegen het besluit van 28 mei 2004, maar dat eiseres tegen de ongegrondverklaring van dat bezwaar niet is opgekomen. De klacht over de wijze waarop het meest recente onderzoek uit 2005 is uitgevoerd, kan niet worden geacht aan de onderhavige aanvraag ten grondslag te liggen. Het onderzoek heeft immers pas na het indienen ervan plaats gevonden.
Ook wanneer de rechtbank de gronden van eiseres aldus begrijpt, dat de gezondheidstoestand van eiseres ten tijde van haar aanvraag slechter was dan waar verweerder bij de eerdere afwijzingen rekening mee heeft gehouden, kunnen ook daarin geen zogeheten nova besloten liggen.
Voor het aannemen van een verslechtering van de gezondheidstoestand van eiseres zijn in de stukken noch in hetgeen ter zitting is aangevoerd aanknopingspunten te vinden. Allereerst blijkt uit het medisch onderzoek van februari 2005 daar niet van. De resultaten van dat onderzoek, zoals beschreven in de rapportages van Argonaut van 22 februari 2005 respectievelijk 11 maart 2005, bevestigen de resultaten van het eerdere onderzoek uit 2004. In dat onderzoek zijn de beperkingen van eiseres vastgesteld op basis waarvan aan eiseres ook een woonvoorziening is toegekend, zij het niet de door eiseres gevraagde verwijdering van drempels alsmede het plaatsen van mengkranen. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van eiseres bij het tweede onderzoek opnieuw in beeld gebracht en heeft daarbij geen verslechtering van haar situatie geconstateerd. Blijkens de beschrijving van de beperkingen van eiseres zijn daarbij de klachten met betrekking tot de handen en voeten van eiseres opnieuw bekeken. In het kader van dat onderzoek is tevens informatie van de huisarts van eiseres opgevraagd.
De gemachtigde van eiseres heeft in beroep nog een verklaring van de huisarts van 23 mei 2006 overgelegd. Blijkens die verklaring heeft in maart 2005 een orthopedisch onderzoek plaatsgevonden op basis waarvan de voetklachten van eiseres medisch zijn benoemd. Dit verklaart naar de mening van de huisarts zowel de klachten van eiseres als de drempelproblematiek. Zowel deze mening van de huisarts als de diagnose van de orthopedisch specialist zijn pas in beroep bij begeleidend schrijven van 12 juni 2006 voor het eerst naar voren gebracht, en zijn evenmin nova in de zin van artikel 4:6 van de Awb. De resultaten van het orthopedisch onderzoek waren al in maart 2005 bekend, zodat eiseres die aan haar huidige aanvraag ten grondslag had kunnen leggen. Dat is echter niet gebeurd. De verklaring van de huisarts zegt niets over de gezondheidstoestand van eiseres ten tijde van haar aanvraag en biedt bovendien evenmin aanknopingspunten dat de beperkingen die eiseres op dat moment in haar woning ondervond groter waren dan die waarmee verweerder bij het toekennen van de woonvoorziening rekening heeft gehouden. Ook op basis van de resultaten van het orthopedisch onderzoek zelf is dat, nu een verklaring van de hand van de orthopedisch specialist bij de aanvraag noch in bezwaar of beroep is overgelegd, niet kunnen blijken. Hier komt bij dat wat betreft de klachten van eiseres over haar handfunctie geen diagnose is gesteld, noch is uit de overgelegde stukken naar voren gekomen, laat staan aannemelijk geworden dat er sprake is van een achteruitgang van die functie. De verklaring van de huisarts van 6 februari 2006 maakt weliswaar gewag van 'artroseklachten', maar blijkens het dossier heeft er geen (bloed)onderzoek naar reuma plaatsgevonden, zodat op basis van een diagnose ook niet is komen vast te staan welke aandoening aan deze klachten van eiseres ten grondslag ligt.
Gezien het voorgaande ziet de rechtbank geen grond dat de medische beperkingen van eiseres ten tijde hier van belang groter waren dan die waarmee verweerder bij het toekennen van de woonvoorziening in 2004 reeds rekening heeft gehouden. Nu er geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die aan de herhaalde aanvraag van eiseres ten grondslag liggen heeft verweerder terecht de afwijzing van de gevraagde woningaanpassing gehandhaafd.
Het beroep is ongegrond.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. S. Verheijen het openbaar uitgesproken op 26 maart 2007, in tegenwoordigheid van de griffier mr. W. Goederee.