ECLI:NL:RBSGR:2007:BA2291

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06 / 40665
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening verblijfsvergunning Bulgaarse gemeenschapsonderdaan

In deze zaak heeft verzoekster, een Bulgaarse nationaliteit, op 9 mei 2005 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met het doel 'arbeid in loondienst'. Deze aanvraag werd door verweerder, de minister van Justitie, bij besluit van 8 augustus 2006 afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt op 22 augustus 2006 en verzocht om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat zij zou worden uitgezet voordat er op het bezwaar was beslist. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 8 februari 2007, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden.

De voorzieningenrechter overweegt dat met de toetreding van Bulgarije tot de Europese Unie op 1 januari 2007, verzoekster nu als gemeenschapsonderdaan wordt beschouwd. Dit betekent dat zij op grond van artikel 8, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 rechtmatig verblijf heeft in Nederland. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit, waaronder de mogelijkheid tot uitzetting, zijn sindsdien niet meer aan de orde. Hierdoor is het belang van de gevraagde voorlopige voorziening komen te vervallen.

De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open. De uitspraak is gedaan door mr. G.D. de Jong, voorzieningenrechter, en op 16 februari 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van M.J.E. de Jong, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 06 / 40665
uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 februari 2007
in de zaak van:
[verzoekster],
geboren op [geboortedatum] 1966, van Bulgaarse nationaliteit,
verzoekster,
gemachtigde: drs. F.W. King, rechtshulpverlener te Leiden,
tegen:
de minister van Justitie, voorheen de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
verweerder,
gemachtigde: mr. C. de Jongh, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Verzoekster heeft op 9 mei 2005 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel “arbeid in loondienst”. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 8 augustus 2006 afgewezen. Verzoekster heeft tegen het besluit op 22 augustus 2006 bezwaar gemaakt.
1.2 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar de werking van het besluit niet opschort. Verzoekster heeft op 22 augustus 2006 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Zij verzoekt verweerder te verbieden haar uit te zetten voordat verweerder op het bezwaar heeft beslist.
1.3 Bij brief van 31 januari 2007 heeft verweerder meegedeeld zich niet te verzetten tegen toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening.
1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 8 februari 2007. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
2. Overwegingen
2.1 Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Ter zitting heeft gemachtigde van verweerder zich op het standpunt gesteld dat verzoekster geen belang heeft bij de gevraagde voorziening.
2.3 Gemachtigde van eiseres heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het belang voor de gevraagde voorziening is vervallen.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.4 Met ingang van 1 januari 2007 is Bulgarije toegetreden tot de Europese Unie. Voor verzoekster betekent dit, dat zij sinds die datum gemeenschapsonderdaan is.
2.5 Verzoekster heeft thans derhalve op grond van artikel 8, aanhef en onder e, Vreemdelingenwet 2000 rechtmatig verblijf hier te lande.
2.6 De rechtsgevolgen als bedoeld in het bestreden besluit van 8 augustus 2006 – waaronder de mogelijkheid tot uitzetting – zijn sinds 1 januari 2007 niet meer aan de orde. Hiermee is het belang van de in deze procedure door verzoekster gevraagde voorlopige voorziening komen te vervallen.
2.7 De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.8 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.D. de Jong, voorzieningenrechter, en op 16 februari 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van M.J.E. de Jong, griffier.
afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.