Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
eerste afdeling, enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 17 oktober 2003 is aan eiseres een vervoersvoorziening ingevolge de Wet voorzieningen gehandicapten (hierna: Wvg) toegekend in de vorm van collectief aanvullend vervoer binnen Den Haag. Daarnaast is aan eiseres een bedrag van € 145,64 per kalenderjaar toegekend ten behoeve van het vervoer buiten Den Haag.
Bij besluit van 15 juni 2004 heeft verweerder voor het jaar 2003 de financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten ten behoeve van eiseres vastgesteld op een bedrag van € 168,25.
Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 11 oktober 2004 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 26 april 2005 heeft verweerder de beslissing op bezwaar van 11 oktober 2004 ingetrokken.
Bij besluit van 4 april 2005 heeft verweerder voor het jaar 2004 de financiële tegemoetkoming in de regionale vervoerskosten vastgesteld op een bedrag van € 306,40.
Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 29 december 2005, samen met bezwaar van 28 juni 2004, gericht tegen het besluit van 15 juni 2004, ongegrond verklaard.
Hiertegen heeft eiseres bij brief van 8 februari 2006, van gronden voorzien bij brief van 7 maart 2006, beroep ingesteld.
Het beroep is op 21 maart 2007 ter zitting behandeld. Daarbij is eiseres ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. R.G. Groen, advocaat te Delft, en heeft verweerder zich laten vertegenwoordigen door [...]
Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit onjuist en onrechtmatig is. Eiseres heeft in 2003 en 2004 vervoerskosten gemaakt in verband met het vrijwel dagelijks bezoeken van haar in een revalidatiecentrum in Rotterdam verblijvende echtgenoot. Zij is van mening dat zij ervan uit mocht gaan dat al haar kosten zouden worden vergoed. Tot juli 2003 ontving zij naar eigen zeggen een volledige vergoeding. Dat zulks daarna niet meer is gebeurd wijt eiseres aan een onjuiste toepassing van artikel 3.1 van de Vvg. Ingevolge artikel 3.1, onderdeel a., onder 1 en onderdeel c., onder 3, van de Vvg, is vergoeding van strippenkaarten en treinkaartjes en ritten buiten de regio Haaglanden volgens haar mogelijk. Artikel 3.1 van de Vvg (2002) kent voor die voorzieningen niet de beperking dat het vervoer binnen de regio Haaglanden moet plaatsvinden. Voor zover het de vervoerskosten in 2004 betreft, heeft verweerder ten onrechte de eis gesteld dat gebruik moet zijn gemaakt van de Regio Taxi. De Vvg kent deze aanvullende beperking niet. Daarnaast komt de hoogte van de tegemoetkoming die eiseres heeft gekregen niet overeen met het daartoe bepaalde in het Besluit tegemoetkoming voorzieningen gehandicapten. Subsidiair en meer subsidiair is eiseres van mening dat verweerder toepassing had moeten geven aan artikel 8.1 sub a. respectievelijk sub b. van de Vvg.
Verweerder heeft de aan eiseres verstrekte financiële tegemoetkomingen voor vervoerskosten ingevolge de Wvg, waarbij niet alle door eiseres gedeclareerde kosten zijn vergoed, na heroverweging gehandhaafd, omdat een deel van de gemaakte kosten, met name die van het reguliere openbare vervoer en taxiritten binnen en buiten de regio, niet voor vergoeding ingevolge die wet in aanmerking komen.
Artikel 2, eerste lid, van de Wvg bepaalt - voor zover hier van belang - dat verweerder zorg draagt voor de verlening van vervoersvoorzieningen aan in de gemeente woonachtige gehandicapten en dat de gemeenteraad met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wvg daartoe bij verordening regels vaststelt. Verweerders raad heeft hieraan gevolg gegeven door vaststelling van de Verordening voorzieningen gehandicapten (hierna: de Vvg).
Ingevolge artikel 3.1, aanhef en onderdeel a., onder 1. en 2., van de Vvg (versie 2002), kan de door verweerder te verstrekken vervoersvoorziening bestaan uit een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer (CAV) in de vorm van vervoer en een normbedrag ten behoeve van het vervoer buiten Den Haag en vervoer buiten de uren waarin CAV functioneert.
Vastgesteld wordt dat verweerder aan eiseres in overeenstemming met voorgaande bepaling bij besluit van 17 oktober 2003 een vervoersvoorziening ingevolge de Wvg heeft toegekend. Deze voorziening bestond – voor zover hier van belang – uit collectief aanvullend vervoer (taxibus), 40 gratis ritten per jaar met de taxibus, alsmede voor het vervoer buiten Den Haag en het vervoer buiten de uren waarop de taxibus niet rijdt een normbedrag van € 154,64 per kalenderjaar (voor 2003: € 121,37).
Eiseres heeft in 2004 voor een bedrag van € 1.616,13 aan in 2003 gemaakte vervoerskosten gedeclareerd. Blijkens het dossier valt dit bedrag als volgt onder te verdelen:
€ 254,00 aan buskaarten;
€ 316,20 aan treinkaartjes;
€ 874,25 aan taxibonnen;
€ 171,68 aan losse (taxi)bonnen.
Van deze kosten is uiteindelijk bij besluit van 15 juni 2004 een bedrag van € 168,25 vergoed.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat verweerder terecht de gedeclareerde taxiritten voor zover het vervoer buiten Den Haag betreft niet heeft vergoed. Gelet op artikel 3.1, aanhef en onderdeel a., onder 2., van de Vvg, kan voor het vervoer buiten Den Haag slechts een normbedrag worden toegekend. Bij het toekenningsbesluit van 17 oktober 2003 heeft eiseres die vergoeding, als onderdeel van de haar toegekende vervoersvoorzieningen, voor 2003 reeds ontvangen.
De gedeclareerde bus- en treinkaartjes heeft verweerder eveneens terecht niet vergoed. De kosten van regulier openbaar vervoer komen niet voor een vergoeding ingevolge de Vvg in aanmerking. Dit volgt rechtstreeks uit artikel 3.2, eerste lid, onder a. en b., van de Vvg, dat bepaalt dat een gehandicapte voor een vervoersvoorziening als vermeld in artikel 3.1 in aanmerking kan komen, wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het gebruik van het openbaar vervoer of het bereiken daarvan onmogelijk maken.
De stelling van eiseres dat een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een taxi zoals bedoeld in artikel 3.1, onderdeel c., en onder 3, van de Vvg, in haar situatie wél mogelijk zou zijn, wordt door de rechtbank niet onderschreven. De onderdelen b. en c. van artikel 3.1 van de Vvg wijken af van het zogeheten primaat van het collectief vervoer. Afwijking daarvan is ingevolge artikel 3.2, tweede lid, van de Vvg, alleen dan mogelijk wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het gebruik van een collectief vervoerssysteem als bedoeld in artikel 3.1, onderdeel a., van de Vvg, onmogelijk maken. Daarvan is echter in het geval van eiseres gesteld noch gebleken.
Evenmin behoort tot de door eiseres bedoelde voorziening tot de categorie, die ingevolge artikel 3.2, derde lid, van de Vvg, bij wijze van uitzondering in aanvulling op het collectief vervoer worden verstrekt.
Dat de vervoersvoorzieningen bedoeld in artikel 3.1 niet zijn beperkt tot vervoer binnen de regio Haaglanden, leidt nu een dergelijke beperking niet aan het bestreden besluit ten grondslag ligt niet tot een ander oordeel.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in overeenstemming met Ingevolge artikel 5, derde lid, dient eiseres, voor het vervoer bedoeld in artikel 3.1, onderdeel a, van de Vvg, een eigen bijdrage te betalen overeenkomstig het voor haar geldend openbaar vervoerstarief.
Ingevolge artikel 3.1, aanhef en onderdeel a., onder 1. en 4., van de Vvg (versie 2004), kan de door verweerder te verstrekken vervoersvoorziening bestaan uit een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer (CAOV) in de vorm van vervoer en een normbedrag ten behoeve van het vervoer buiten Den Haag, maar binnen de regio Haaglanden, indien gereisd wordt met de Regio Taxi.
Ingevolge vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) - genoemd wordt de uitspraak van 12 augustus 2003 gepubliceerd in JSV 2003, 217 - brengen artikel 2 en 3 van de Wvg mee dat verweerder gehouden is aan betrokkenen een zodanige vervoersvoorziening aan te bieden dat zij in hun naaste woon- en leefomgeving in aanvaardbare mate in staat worden gesteld om sociale contacten te onderhouden en deel te nemen aan het leven van alledag. Daaronder vallen in beginsel niet de zogeheten bovenregionale contacten. Dit is alleen dan anders indien er sprake is van dusdanig wezenlijke - uitsluitend door persoonlijk bezoek te onderhouden - bovenregionale contacten dat beperking daarvan onder de gegeven omstandigheden zou leiden tot vereenzaming of sociaal isolement.
Gesteld noch gebleken is van een zeer bijzonder geval of van dringende redenen op grond waarvan verweerder ingevolge artikel 8.1 onder b van de Vvg ten gunste van eiseres had behoren af te wijken van de Vvg.
Het bestreden besluit zal wegens strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb, worden vernietigd.
De Rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit van 23 december 2005;
draagt verweerder op met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen;
bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht, te weten € 37,00, vergoedt.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. C.W. de Wit in het openbaar uitgesproken op 30 november 2006, in tegenwoordigheid van de griffier mr. W. Goederee.