ECLI:NL:RBSGR:2007:BA2111
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake asielaanvraag na vertrek met onbekende bestemming
In deze zaak heeft eiser, geboren in 1976 en van Iraakse nationaliteit, op 4 april 2003 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze aanvraag werd door de minister van Justitie, voorheen de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, afgewezen bij besluit van 8 november 2005. Eiser heeft hiertegen op 17 november 2005 beroep ingesteld. De openbare behandeling van het geschil vond plaats op 24 januari 2007, maar zowel eiser als zijn gemachtigde zijn niet ter zitting verschenen, terwijl de verweerder wel vertegenwoordigd was.
De rechtbank ontving op 21 december 2006 een brief van de verweerder waarin werd meegedeeld dat eiser op 31 januari 2006 met onbekende bestemming is vertrokken. Eiser was eerder op 9 juli 2006 door de Finse autoriteiten aan Nederland overgedragen op basis van een Dublinclaim, maar heeft zich na deze overdracht niet gemeld bij de Nederlandse autoriteiten. De rechtbank concludeert dat eiser geen prijs meer stelt op het inwilligen van zijn aanvraag en dat hij daarom geen rechtens te beschermen belang heeft bij een beoordeling van het bestreden besluit.
De rechtbank oordeelt dat het aan eiser is om zijn belang bij de beoordeling van het beroep te concretiseren, maar de enkele stelling van de gemachtigde dat hij contact heeft gehad met eiser is onvoldoende. Aangezien eiser niet ter zitting is verschenen en de gemachtigde het schrijven van de verweerder niet heeft weerlegd, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Er zijn geen gronden om een van de partijen te veroordelen in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. H.P. van der Lelie en op 27 februari 2007 in het openbaar uitgesproken.