ECLI:NL:RBSGR:2007:BA2111

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05 / 51868
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake asielaanvraag na vertrek met onbekende bestemming

In deze zaak heeft eiser, geboren in 1976 en van Iraakse nationaliteit, op 4 april 2003 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze aanvraag werd door de minister van Justitie, voorheen de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, afgewezen bij besluit van 8 november 2005. Eiser heeft hiertegen op 17 november 2005 beroep ingesteld. De openbare behandeling van het geschil vond plaats op 24 januari 2007, maar zowel eiser als zijn gemachtigde zijn niet ter zitting verschenen, terwijl de verweerder wel vertegenwoordigd was.

De rechtbank ontving op 21 december 2006 een brief van de verweerder waarin werd meegedeeld dat eiser op 31 januari 2006 met onbekende bestemming is vertrokken. Eiser was eerder op 9 juli 2006 door de Finse autoriteiten aan Nederland overgedragen op basis van een Dublinclaim, maar heeft zich na deze overdracht niet gemeld bij de Nederlandse autoriteiten. De rechtbank concludeert dat eiser geen prijs meer stelt op het inwilligen van zijn aanvraag en dat hij daarom geen rechtens te beschermen belang heeft bij een beoordeling van het bestreden besluit.

De rechtbank oordeelt dat het aan eiser is om zijn belang bij de beoordeling van het beroep te concretiseren, maar de enkele stelling van de gemachtigde dat hij contact heeft gehad met eiser is onvoldoende. Aangezien eiser niet ter zitting is verschenen en de gemachtigde het schrijven van de verweerder niet heeft weerlegd, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Er zijn geen gronden om een van de partijen te veroordelen in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. H.P. van der Lelie en op 27 februari 2007 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 05 / 51868
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 27 februari 2007
in de zaak van:
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1976, van Iraakse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. J.P.H. Thissen, advocaat te 's-Gravenhage,
tegen:
de minister van Justitie, voorheen de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
verweerder,
gemachtigde: mr. E. Nardelli, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eiser heeft op 4 april 2003 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 8 november 2005 afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit op 17 november 2005 beroep ingesteld.
1.2 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 24 januari 2007. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet ter zitting verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 Bij schrijven van 21 december 2006 heeft verweerder de rechtbank laten weten dat eiser op 31 januari 2006 met onbekende bestemming is vertrokken. Op 9 juli 2006 is eiser door de Finse autoriteiten op grond van een door verweerder geaccordeerde Dublinclaim aan Nederland overgedragen. Na deze overdracht heeft eiser zich niet gemeld bij de Nederlandse autoriteiten. Waar eiser thans verblijft, is verweerder onbekend.
2.2 Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven dat uit het departementale dossier blijkt dat de Finse autoriteiten niet hebben aangegeven dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken en er derhalve vanuit moet worden gegaan dat hij naar Nederland is teruggebracht.
2.3 Bij schrijven van 22 januari 2007 heeft de gemachtigde van eiser aangegeven contact te hebben gehad met eiser en daarnaast laten weten dat hij, noch eiser, ter zitting zouden verschijnen.
2.4 Nu eiser zich niet bij verweerder heeft gemeld na terugkeer uit Finland, valt hieruit te concluderen dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. Vast staat dat eiser de behandeling van het beroep in Nederland mocht afwachten. Onder deze omstandigheden neemt de rechtbank aan, dat eiser geen prijs meer stelt op het inwilligen van zijn aanvraag en dat eiser daarom geen rechtens te beschermen belang heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
2.5 Voor zover eiser zich op het standpunt heeft gesteld dat hij nog wel belang heeft bij een beoordeling in beroep, oordeelt de rechtbank dat het in het onderhavige geval aan eiser is om dat belang te concretiseren. De enkele stelling van de gemachtigde van eiser dat hij nog contact heeft (gehad) met eiser, is daartoe onvoldoende. Nu eiser niet ter zitting is verschenen en de gemachtigde evenmin ter zitting of schriftelijk het schrijven van verweerder van 21 december 2006 heeft weerlegd, is de rechtbank van oordeel dat eiser geen rechtens te beschermen belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep. De rechtbank zal het beroep dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
2.6 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.P. van der Lelie, rechter, en op 27 februari 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs. S.R.N. Parlevliet, griffier.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.