ECLI:NL:RBSGR:2007:BA2109

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05 / 49778
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Guinese vreemdeling met traumatische ervaringen

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 22 februari 2007 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Guinese vreemdeling die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De eiser, geboren in 1985, heeft verklaard dat zijn ouders in december 2000 door rebellen zijn vermoord en dat hij zelf door deze rebellen is gevangen gehouden. De overheid heeft pas in februari 2001 ingegrepen en de rebellen verdreven. De rechtbank oordeelt dat de verklaringen van eiser, die niet zijn weersproken door de verweerder, voldoende steun vinden in het Algemeen ambtsbericht Guinee van oktober 2003. Dit rapport bevestigt dat de overheid pas na de traumatische gebeurtenissen heeft ingegrepen. De rechtbank stelt vast dat verweerder zich niet zonder nadere motivering op het standpunt kan stellen dat de traumatische ervaringen van eiser niet zijn veroorzaakt door politieke of militante groeperingen die de feitelijke macht uitoefenen in Guinee.

De rechtbank overweegt verder dat het traumatabeleid van toepassing is, waarbij de persoonlijke beleving van traumatische gebeurtenissen van invloed is op de beoordeling van de asielaanvraag. De rechtbank concludeert dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser een binnenlands vestigingsalternatief had, en dat de omstandigheden waaronder de traumatische ervaringen hebben plaatsgevonden niet in redelijkheid kunnen worden tegengeworpen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken opnieuw te beslissen op de aanvraag van eiser. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 05 / 49778
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 22 februari 2007
in de zaak van:
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1985, van Guinese nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. J. Broersen, rechtshulpverlener te Haarlem,
tegen:
de minister van Justitie, voorheen de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
verweerder,
gemachtigde: mr. W.S. Leenders, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eiser heeft op 10 maart 2001 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 5 juli 2002 afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit op 1 augustus 2002 beroep ingesteld. Deze rechtbank en nevenzittingsplaats bij uitspraak van 14 april 2005 (AWB 02/59097) het beroep gegrond verklaard en het besluit van 5 juli 2002 vernietigd.
1.2 Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 10 oktober 2005 wederom afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit op 7 november 2005 beroep ingesteld. Verweerder heeft op 12 december 2006 een verweerschrift ingediend.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 18 januari 2007. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) kan een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden verleend aan de vreemdeling van wie naar het oordeel van verweerder op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst.
In onderdeel C1/4.4.2.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) is uiteengezet op welke wijze verweerder gebruik pleegt te maken van de bevoegdheid om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw te verlenen. In dit onderdeel is onder meer het volgende vermeld.
Het traumatabeleid ziet op gevallen waarin de persoonlijke beleving van bepaalde - hieronder limitatief opgesomde - gebeurtenissen voor een asielzoeker zodanig traumatiserend zijn geweest, dat van hem of haar niet gevergd kan worden terug te keren naar het land van herkomst. Dit betreft zowel traumatische ervaringen die zijn veroorzaakt van overheidswege, door politieke of militante groeperingen die de feitelijke macht uitoefenen in het land van herkomst of een deel daarvan, of door groeperingen waartegen de overheid niet in staat of niet willens is bescherming te bieden.
In onderdeel C1/4.4.2.3 Vc is voorts het volgende bepaald. De handelingen moeten zijn verricht van overheidswege, door politieke of militante groeperingen die de feitelijke macht uitoefenen in het land van herkomst of een deel daarvan, of door groeperingen waartegen de overheid niet in staat of niet willens is bescherming te bieden. Als de gebeurtenissen hebben plaatsgevonden door toedoen van de centrale overheid is in het kader van het traumatabeleid geen plaats voor tegenwerpen van een binnenlands vestigingsalternatief. Dit alternatief wordt wel tegengeworpen als de omvang van het land groot is, de feitelijke (regionale) machthebbers of politieke of militante groeperingen de gebeurtenissen hebben veroorzaakt en in andere delen van het land geen macht uitoefenen en de centrale overheid bescherming kan en wil bieden.
In onderdeel C1/3.3.1 Vc staat het volgende vermeld. Indien wordt vastgesteld dat de asielzoeker anders dan als verdragsvluchteling in aanmerking zou komen voor een verblijfsvergunning asiel en hij zich aan het risico kan onttrekken door zich elders in het land van herkomst te vestigen, spreekt men van een binnenlands vestigingsalternatief.
Dit wordt niet tegengeworpen indien artikel 29, eerste lid, onder c, Vreemdelingenwet van toepassing is (van de vreemdeling kan in redelijkheid niet worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst).
2.3 Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag, voor zover hier van belang, het volgende aangevoerd. Eiser is afkomstig uit de [plaatsnaam], in het zuiden van Guinee. In december 2000 zijn de ouders van van eiser in zijn aanwezigheid vermoord door de rebellen. Zijn vader is opgehangen en zijn moeder is de keel doorgesneden. Eiser is meegenomen door de rebellen en door hen gevangen gehouden. In februari 2001 hebben overheidstroepen de rebellen aangevallen en verjaagd. Eiser is naar een militair kamp gebracht van waaruit hij Guinee met behulp van een soldaat heeft verlaten. Als gevolg van deze traumatische ervaringen kampt eiser met lichamelijke en psychische problemen, zoals ernstige posttraumatische stress klachten en slaapstoornissen, in verband waarmee hij sinds augustus 2002 psychotherapeutische behandeling ondergaat.
2.4 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de verklaringen van eiser, noch anderszins, is gebleken dat het vertrek van eiser uit zijn land van herkomst verband houdt met zodanige traumatische ervaringen, dat van hem in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft verweerder primair aangevoerd dat de traumatiserende gebeurtenissen zijn veroorzaakt door groeperingen waartegen de overheid bescherming heeft kunnen en willen bieden, nu uit de verklaringen van eiser blijkt dat de overheid daadwerkelijk tegen de rebellen is opgetreden. Subsidiair heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de rebellen de feitelijke macht uitoefenden, maar dat eiser een binnenlands vestigingsalternatief heeft. Voorts heeft verweerder gesteld dat geen aanleiding bestaat om eiser verblijf toe te staan op grond van individuele klemmende redenen van humanitaire aard.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.5 Gelet op de uitspraak van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 14 april 2005 staat vast dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vw.
2.6 Kern van het thans voorliggende beroep vormt de vraag of verweerder terecht heeft geoordeeld dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw.
2.7 De geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser is niet in geschil.
2.8 Gelet op de verklaringen van eiser, die verweerder niet heeft weersproken, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid niet zonder nadere motivering op het standpunt kunnen stellen dat de rebellen niet de feitelijke macht uitoefenden toen de traumatische gebeurtenissen plaatsvonden. Eiser heeft immers verklaard dat zijn ouders in december door de rebellen zijn vermoord, dat hij is meegenomen en gevangen gehouden door de rebellen en dat de overheidstroepen de rebellen in februari 2001 hebben verdreven. Niet zonder meer valt in te zien waarom in het geval van eiser geen sprake zou zijn van de situatie dat de gestelde traumatiserende ervaringen zijn veroorzaakt door politieke of militante groeperingen die de feitelijke macht uitoefenen in het land van herkomst of een deel daarvan, als bedoeld in onderdeel 4.4.2.3 Vc.
2.9 Het relaas van eiser vindt steun in het Algemeen ambtsbericht Guinee van de minister van Buitenlandse Zaken van oktober 2003, waarop verweerder een beroep heeft gedaan. Uit dit ambtsbericht blijkt dat Guinese militairen tussen september 2000 en zomer 2001 na zware gevechten rebellen uit het grensgebied tussen Guinee, Liberia en Sierre Leone hebben verdreven. Aangezien uit de verklaringen van eiser blijkt dat de overheid pas twee maanden na de traumatiserende gebeurtenissen heeft ingegrepen en de rebellen heeft verdreven, heeft verweerder zich in redelijkheid niet, althans niet zonder nadere motivering, op het standpunt kunnen stellen dat de traumatiserende gebeurtenissen zijn veroorzaakt door groeperingen waartegen de overheid bescherming heeft kunnen en willen bieden.
2.10 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering.
2.11 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 3:46 Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.12 De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
2.13 Ten aanzien van het standpunt van verweerder dat eiser een vestigingsalternatief heeft, overweegt de rechtbank - ten overvloede - het volgende. Niet in geschil is dat een binnenlands vestigingsalternatief in het kader van het traumatabeleid alleen wordt tegengeworpen als dit bestond ten tijde van de traumatiserende gebeurtenissen dan wel ten tijde van het vertrek binnen zes maanden na de traumatiserende gebeurtenissen. Ter motivering van de tegenwerping van het binnenlands vestigingsalternatief heeft verweerder zich in het voornemen, dat deel uitmaakt van het bestreden besluit, in strijd met voormeld criterium op het standpunt gesteld dat van eiser in redelijkheid mag worden verlangd dat hij zich staande kan houden in het land van herkomst.
2.14 Uit onderdeel C1/3.3.1 Vc in verbinding met onderdeel C1/4.4.2.3 Vc leidt de rechtbank af dat een binnenlands vestigingsalternatief in beginsel niet wordt tegengeworpen indien artikel 29, eerste lid, aanhef onder c, Vw van toepassing is, maar dat verweerder onder omstandigheden van dit uitgangspunt kan afwijken. Deze omstandigheden zijn: als de omvang van het land groot is, de feitelijke (regionale) machthebbers of politieke of militante groeperingen de gebeurtenissen hebben veroorzaakt en in andere delen van het land geen macht uitoefenen en de centrale overheid bescherming kan en wil bieden.
2.15 Mede gelet op het uitgangspunt dat een vestigingsalternatief in beginsel niet wordt tegengeworpen in het kader van de beoordeling of een vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, aanhef eerste lid aanhef en onder c, Vw, vraagt de rechtbank zich af, of verweerder een minderjarige vreemdeling van wie de ouders op gewelddadige wijze in zijn aanwezigheid zijn vermoord, in redelijkheid kan tegenwerpen dat hij zich ten tijde van de traumatiserende gebeurtenissen elders in het land van herkomst kon vestigen. Afgezien daarvan heeft verweerder, zoals door de gemachtigde van verweerder ter zitting is bevestigd, onvoldoende gemotiveerd dat in de situatie van eiser sprake was van de in onderdeel C1/4.4.2.3 Vc vermelde (cumulatieve) omstandigheden.
2.16 Gelet op het voorgaande kan hetgeen overigens in beroep is aangevoerd onbesproken blijven.
2.17 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken opnieuw te beslissen op de aanvraag van 10 maart 2001, met inachtneming van hetgeen is overwogen in deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiser moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, rechter, en op 22 februari 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. A.P.M. van Dullemen, griffier.
afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC
’s- Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.