ECLI:NL:RBSGR:2007:BA2107

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/47945
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A.B.M. Hent
  • J.R. van Es - de Vries
  • H. Benek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om verblijfsvergunning op basis van niet-ontvankelijkheid bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 22 januari 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Somalische vrouw, en de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Eiseres had een verzoek ingediend om een verblijfsvergunning, waarbij de Stichting Vluchtelingenwerk namens haar een brief had gestuurd naar de minister. De rechtbank moest beoordelen of het besluit van de minister om het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk te verklaren, in stand kon blijven. De rechtbank oordeelde dat de Stichting Vluchtelingenwerk niet als belanghebbende kon worden aangemerkt, omdat er geen machtiging was afgegeven door eiseres aan de stichting om namens haar op te treden. Dit was in lijn met eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS). De rechtbank concludeerde dat de brief van de stichting niet kon worden beschouwd als een aanvraag die namens eiseres was gedaan, en dat de reactie van de minister op deze brief dus geen besluit was waartegen bezwaar kon worden gemaakt. Eiseres had betoogd dat de medewerkster van de stichting, die de brief had geschreven, niet zomaar een derde was, maar direct betrokken was bij haar hulpverlening. De rechtbank verwierp dit argument en stelde vast dat de brief niet duidelijk maakte dat deze namens eiseres was geschreven. Hierdoor kon de rechtbank niet ingaan op de vraag of de minister eiseres in de gelegenheid had moeten stellen om een machtiging te overleggen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de beslissing van de minister.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 05/47945
Uitspraak van de meervoudige kamer van 22 januari 2007
inzake
[eiseres],
geboren op [geboortedatum] 1973,
nationaliteit Somalische,
verblijvende te Papendrecht,
eiseres,
gemachtigde mr. P.J.M. van Kuppenveld,
tegen
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde mr. M.M. van Asperen.
Procesverloop
Op 3 juli 2003 heeft de Stichting Vluchtelingenwerk te [plaatsnaam] per brief aan verweerder verzocht om gebruik te maken van de discretionaire bevoegdheid voor het verlenen van een reguliere verblijfsvergunning aan eiseres.
Bij brief van 3 november 2003, verzonden op 5 november 2003, heeft verweerder op deze brief gereageerd.
Eiseres heeft deze brief aangemerkt als een besluit tot afwijzing van het verzoek tot toelating en heeft hiertegen op 2 december 2003 bezwaar aangetekend.
Bij besluit van 28 september 2005 heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
Tevens heeft eiseres de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat uitzetting van eiseres achterwege wordt gelaten totdat uitspraak zal zijn gedaan op het beroep. Het verzoek is geregistreerd onder nummer AWB 05/47947.
De zaak is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van 21 november 2006, waar eiseres is verschenen in persoon, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. Aan de orde is de vraag of het besluit van 28 september 2005 in rechte stand kan houden.
2. De rechtbank stelt vast dat uit de brief van de Stichting Vluchtelingenwerk [plaatsnaam] van 3 juli 2003 blijkt dat mevrouw E. van Kessel (hierna: Van Kessel) namens de Stichting Vluchtelingenwerk [plaatsnaam] de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie heeft verzocht om gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid en eiseres een verblijfsvergunning te verlenen.
Voorts stelt de rechtbank vast dat verweerder in zijn brief van 3 november 2003 aan Van Kessel te kennen heeft gegeven niet inhoudelijk op de procedure van eiseres in te kunnen gaan, omdat verweerder, gelet op de Wet bescherming persoonsgegevens, zonder toestemming geen persoonsgegevens van eiseres aan derden kan verstrekken. In voornoemde brief heeft verweerder voorts aangegeven dat de beslissing in de asielprocedure van eiseres in rechte vaststaat en dat verweerder geen ruimte aanwezig acht om de zaak van eiseres opnieuw te beoordelen. Eiseres heeft tegen voornoemde brief van verweerder bezwaar gemaakt
3. Verweerder heeft in het bestreden besluit het bezwaarschrift van eiseres niet-ontvankelijk verklaard en heeft hieraan het volgende ten grondslag gelegd. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet Bestuursrecht (Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In haar uitspraak van 13 april 2005, JV 2005, 225, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) geoordeeld dat een ander dan de vreemdeling, die voor de vreemdeling een zogenoemde 14/1-brief heeft geschreven, geen belanghebbende is in de zin van artikel 1: 2, eerste lid, van de Awb. Niet is gebleken, aldus verweerder, dat ten tijde van het schrijven van de brief van 3 juli 2003 door eiseres aan eerdergenoemde Van Kessel van de Stichting Vluchtelingenwerk te [plaatsnaam] een machtiging is afgegeven om namens eiseres de brief van 3 juli 2003 te schrijven. Mitsdien is Van Kessel bij schrijven van 3 november 2003 medegedeeld dat niet inhoudelijk kan worden ingegaan op de zaak van eiseres, gelet op de Wet bescherming persoonsgegevens. Op grond van het vorenstaande is de door Van Kessel geschreven 14/1-brief niet aan te merken als een aanvraag in de zin van de Awb en is het antwoord daarop geen besluit waartegen bezwaar openstaat, aldus verweerder.
4. Eiseres betwist het voormelde standpunt van verweerder en voert daartegen het volgende aan. Volgens eiseres is haar zaak niet vergelijkbaar met de zaak die heeft geleid tot de voornoemde uitspraak van de AbRS van 13 april 2005. Eiseres wijst er op dat Van Kessel, die een medewerkster is van de Stichting Vluchtelingenwerk in het asielzoekerscentrum te [plaatsnaam] waar eiseres ten tijde van het schrijven van de 14/1-brief verbleef, weliswaar niet haar wettelijk vertegenwoordiger was, doch zij was ook geen willekeurige derde, zodat niet zonder meer kan worden gesteld dat zij geen belanghebbende is. De op 3 juli 2003 aan de minister gerichte 14/1-brief is door Van Kessel kennelijk mede namens eiseres geschreven. Van Kessel was direct betrokken bij de hulpverlening aan en begeleiding van eiseres. Onder verwijzing naar de uitspraak van de AbRS van 6 september 2005, nr. 200503486/1, JV 2005/403, stelt eiseres zich op het standpunt dat verweerder het onderhavige verzoek, met gebruikmaking van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb, als een onvolledige aanvraag had kunnen aanmerken en eiseres in de gelegenheid had kunnen stellen deze aan te vullen, bijvoorbeeld door om overlegging van een machtiging te vragen. Eiseres acht verweerders visie dan ook in strijd met een juiste uitleg van de relevante bepalingen uit de Awb, de Vreemdelingenwet 2000 en het Vreemdelingenbesluit 2000 over het indienen van aanvragen om verlening van een verblijfsvergunning.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
7. Ingevolge artikel 1:3, derde lid, van de Awb, wordt onder aanvraag verstaan een verzoek van een belanghebbende een besluit te nemen.
8. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
9. Ingevolge artikel 2:1, eerste lid, van de Awb kan een ieder zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen.
10. De rechtbank stelt voorop dat, gelet op de uitspraak van de AbRS van 22 november 2005, JV 2006, 19, de Stichting Vluchtelingenwerk te [plaatsnaam] naar haar oordeel niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
11. De rechtbank overweegt voorts dat, gelet op de voornoemde uitspraak van de AbRS van 13 april 2005, het gestelde door eiseres dat Van Kessel direct betrokken was bij de hulpverlening aan en begeleiding van eiseres en geen willekeurige derde was, niet maakt dat Van Kessel zelf als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb is aan te merken, omdat deze omstandigheden niet toereikend zijn voor het oordeel dat haar belang rechtstreeks bij de door haar gevraagde verlening van een verblijfsvergunning aan eiseres is betrokken.
12. De rechtbank stelt verder vast dat in de door Van Kessel namens de Stichting Vluchtelingenwerk te [plaatsnaam] geschreven brief van 3 juli 2003 niet staat vermeld dat deze namens eiseres is geschreven. Reeds hierom kan het beroep van eiseres op de uitspraak van de AbRS van 6 september 2005, JV 2005/403, waarin wél sprake was van een namens de in die zaak betrokken vreemdeling gedaan verzoek, niet slagen. Gelet hierop komt de rechtbank niet toe aan de vraag of verweerder, zoals eiseres heeft gesteld, haar in de gelegenheid had moeten stellen om een machtiging over te leggen. Immers, zoals de gemachtigde van verweerder terecht heeft opgemerkt, blijkt uit de Parlementaire Geschiedenis van artikel 2:1 van de Awb dat degene die zich door een gemachtigde wil laten vertegenwoordigen, dit aan het bestuursorgaan zal moeten laten blijken. Van dit laatste is - zoals hierboven vastgesteld - in casu geen sprake. Dat uit de Parlementaire Geschiedenis, zoals de gemachtigde van eiseres ter zitting heeft opgemerkt, tevens blijkt, dat voor het zich laten vertegenwoordigen door een gemachtigde geen bepaalde vorm is voorgeschreven, dat uit handelingen de bedoeling om zich te laten vertegenwoordigen zal kunnen worden afgeleid, en dat bij twijfel zekerheid kan worden verkregen, laat onverlet dat in casu uit de brief van 3 juli 2003 in het geheel niet valt af te leiden dat Van Kessel deze brief in de hoedanigheid van gemachtigde van eiseres heeft geschreven.
13. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan de voornoemde brief van 3 juli 2003 niet worden aangemerkt als een aanvraag die is gedaan namens eiseres. Derhalve kan de brief van verweerder van 3 november 2003 niet worden aangemerkt als een besluit op een door eiseres gedane aanvraag, waartegen ingevolge de Awb een rechtsmiddel kon worden ingesteld.
14. Verweerder heeft het bezwaarschrift dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
15. Het beroep is derhalve ongegrond.
16. Voor een veroordeling van één der partijen in de door de andere partij gemaakte kosten bestaat geen aanleiding.
17. Mitsdien wordt beslist als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. A.B.M. Hent als voorzitter en mr. J.R. van Es - de Vries en
mr. H. Benek als leden in tegenwoordigheid van mr. D.S. Arjun Sharma als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2007.