4.1 Op het ontbreken van het verweer van [gedaagde] als opgenomen in artikel 111 lid 3 Rv staat blijkens artikel 120 lid 4 Rv niet de nietigheid van de dagvaarding voorgeschreven, zodat dit verweer dient te worden gepasseerd. De kantonrechter is wel van oordeel, dat [eiseres] in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 111 lid 3 Rv. Immers, alle gevoerde verweren dienen te worden vermeld; ook een verweer dat in de ogen van (de gemachtigde van) [eiseres] niet relevant is. Dit niet volledig en naar behoren verstrekken van gegevens dient in casu te leiden tot een beperking van de toe te kennen proceskosten.
4.2 [eiseres] heeft bij repliek aangevoerd dat zij gerechtvaardig mocht vertrouwen dat [gedaagde] een op zijn wil gerichte verklaring heeft afgelegd, nu hij zelf naar de betreffende [eiseres] vestiging is gekomen en zijn bankpas en ID heeft overgelegd. [gedaagde] heeft voorts na het sluiten van de overeenkomst betalingen gedaan die niet zijn gestorneerd, waaruit naar de mening van [eiseres] volgt dat hij de overeenkomst gestand houdt. Dit laatste is ook niet weersproken door [gedaagde].
4.3 Naar het oordeel van de kantonrechter kan de omstandigheid dat de overeenkomst onder bedreiging is afgesloten niet met recht worden tegengeworpen aan [eiseres], nu [gedaagde] - zoals ook door [eiseres] is betoogd - op grond van artikel 3:44 lid 5 BW jegens [eiseres] geen rechtsgeldig beroep kan doen op het bestaan van de bedreiging nu geen feiten en of omstandigheden zijn gesteld of gebleken op grond waarvan [eiseres] reden had het bestaan van deze bedreiging te veronderstellen.
4.4 Het eerst bij dupliek aangevoerde verweer dat een met de verklaring overeenstemmende wil ontbrak bij [gedaagde] omdat hij zwak begaafd is, is tardief aangevoerd en aan dit verweer zal dan ook voorbij worden gegaan. Ten overvloede overweegt de kantonrechter dat [gedaagde] haar stelling overigens niet voldoende heeft onderbouwd. De enkele onderbouwde stelling dat [gedaagde] zwakbegaafd is, brengt niet - zonder meer - met zich dat zijn wil ontbrak bij het aangaan van de door hem met [eiseres] gesloten overeenkomst. Bovendien is niet gebleken dat [eiseres] had moeten begrijpen dat de verklaring van [gedaagde] dat hij een abonnement wilde afsluiten niet met zijn wil overeenstemde.
4.5 Nu voorts geen rechtens relevant verweer is aangevoerd, dient [gedaagde] op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst in ieder geval de gespreks- en abonnementskosten te voldoen tot het moment dat deze overeenkomst rechtsgeldig is beëindigd, dat wil zeggen kort na 6 januari 2006. De facturen van 9 december 2005 en 6 januari 2006 ten bedrage van € 354,47 en € 21,-- komen derhalve voor rekening van [gedaagde].
4.6 [eiseres] vordert voorts schade als vermeld in de factuur van 8 februari 2006. Zij stelt die te hebben geleden als gevolg van het vroegtijdig beëindigen van de overeenkomst. Gezien de gemotiveerde betwisting van deze kosten door [gedaagde] en het ontbreken van een nadere onderbouwing van deze kosten van de zijde van [eiseres], dienen deze kosten als onvoldoende onderbouwd te worden afgewezen.
4.7 [gedaagde] heeft in zijn conclusie van antwoord de mede gevorderde buitengerechtelijke kosten gemotiveerd weersproken. Eiser heeft haar vordering in haar conclusie van repliek op dit punt enkel onderbouwd met het overleggen van een viertal standaard aanmaningsbrieven, bijgevoegd als producties. Nu een nadere onderbouwing op dit punt ontbreekt, ziet de kantonrechter aanleiding deze kosten als onvoldoende onderbouwd af te wijzen omdat niet is gebleken dat de verrichtingen van de gemachtigde meer hebben ingehouden dan die ter voorbereiding van de gedingstukken en ter instructie van de zaak.
4.8 Nu [gedaagde] een tweetal facturen te laat heeft betaald is hij daarover de wettelijke rente verschuldigd vanaf 30 dagen na de factuurdatum. De kantonrechter ziet geen aanleiding de rente eerst vanaf de dag van de dagvaarding toe te wijzen. Los van de enkele stelling heeft [gedaagde] geen feiten en of omstandigheden gesteld op grond waarvan dit anders zou zijn.
4.9 Nu beide partijen deels in het ongelijk gesteld worden, ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten te compenseren op na te melden wijze.
4.10 Op hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd gaat de kantonrechter niet nader in, nu een inhoudelijke behandeling daarvan niet tot een andere beslissing zal leiden.