Sector familie- en jeugdrecht
Enkelvoudige Kamer
Gezag
rekestnummer: FA RK 06-4130
zaaknummer: 268859
datum beschikking : 21 februari 2007
BESCHIKKING op het op 10 juli 2006 ingekomen verzoek van:
[de moeder],
de moeder,
en [halfzus van minderjarige A],
beiden: verzoeksters,
wonenden te [gemeente A],
procureur: mr. G. Barendregt.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader],
de vader,
wonende te [gemeente A],
procureur: mr. M.G. Weitkamp.
De rechtbank heeft kennis genomen van het verzoekschrift.
Op 24 januari 2007 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn partijen met hun procureur verschenen. Van de zijde van de vader zijn pleitnotities overgelegd.
Op 26 januari 2007 heeft de minderjarige zich in raadkamer uitgelaten over het verzoek.
Uit het op 2 oktober 1996 ontbonden huwelijk is geboren de minderjarige [A], geboren op [datum] 1995 te [gemeente A]. Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 19 juni 1996 is - voor zover hier aan de orde - het ouderlijk gezag uitsluitend opgedragen aan de moeder.
Het verzoekschrift strekt tot wijziging van voormelde beschikking, in die zin dat thans de moeder tezamen met een ander dan de ouder die in een nauwe persoonlijke betrekking tot de minderjarige staat verzoeken hen gezamenlijk met het gezag over de minderjarige te belasten. Voorts verzoeken verzoeksters de wijziging van de geslachtsnaam van de minderjarige van [de familienaam van de vader] in [de familienaam van de moeder].
Verzoeksters doen hun verzoek steunen op de stelling dat de omstandigheden na dagtekening van voormelde beschikking zijn gewijzigd. De rechtbank begrijpt de stelling van verzoeksters aldus dat door de toewijzing van het gezamenlijk ouderlijk gezag de juridische situatie zal aansluiten bij de feitelijke situatie.
De vader heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
Verzoekster [halfzus van A] heeft ter terechtzitting verklaard dat zij de zeventwintigjarige halfzus van de minderjarige is en al meerdere jaren tezamen met de moeder gezamenlijk in de verzorging voor de minderjarige voorziet. Ten tijde van een ziekenhuisopname van de moeder, heeft de halfzus volledig in de verzorging en opvoeding van de minderjarige voorzien. De vader heeft geen contact meer met de minderjarige, aldus de moeder. Door deze jarenlange afwezigheid van de vader, hebben verzoeksters betoogd dat bij een vroegtijdig overlijden van de moeder, de vader niet zal moeten worden belast met het gezag over de minderjarige, maar verzoekster [halfzus van A]. Verzoeksters hebben ter terechtzitting aangegeven dat het verzoek tot geslachtsnaamswijziging in het belang van de minderjarige is, om de huidige gezinseenheid tot uitdrukking te brengen waardoor de minderjarige zich meer kan identificeren met zijn feitelijke verzorgers. Verzoeksters hebben aangevoerd dat het in het belang van de minderjarige is dat hij zich zal kunnen identificeren met zijn feitelijke verzorgers in plaats van met zijn vader die hij nauwelijks kent.
Ter terechtzitting heeft de vader aangevoerd dat het verzoek van verzoekster en moeder hem niet belet zelfstandig een verzoek tot ouderlijk gezag bij de rechtbank in te dienen. Tevens heeft de vader aangevoerd dat de moeder bij uiterste wilsbeschikking kan bepalen dat verzoekster [halfzus van A] na haar dood voortaan als voogd het gezag over de minderjarige uitoefent waardoor, zo heeft de vader gesteld, er geen reden is voor dit verzoek. De vader heeft voorts de verzorgingstermijn van verzoeksters betwist door te wijzen op het feit dat verzoekster [halfzus van A] ten tijde van de indiening van het verzoek niet langer in het huis van de minderjarige verblijft. De vader heeft aangevoerd dat het dragen van dezelfde achternaam het enige is wat hem nu nog met zijn zoon verbindt hetgeen de vader waardevol vindt. Hij heeft betoogd onder verwijzing naar jurisprudentie dat de identiteit van de minderjarige als zijn zoon behouden dient te blijven door instandhouding van de bestaande achternaam.
De rechtbank overweegt als volgt.
Allereerst zal de rechtbank de door de vader opgeroepen vraag beantwoorden, of verzoekster en moeder wel een reden hebben voor, - de rechtbank leest belang hebben bij - hun verzoek, hen beiden te belasten met het gezamenlijk gezag over de minderjarige.
De rechtbank is van oordeel dat verzoekster en moeder dat belang hebben. Mocht immers moeder voortijdig komen te overlijden, dan zou verzoekster, indien zij tezamen met moeder het gezag zou uitoefenen, van rechtswege voogd worden over de minderjarige op grond van artikel l:253x lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. Hiervoor is alsdan geen rechterlijke tussenkomst vereist. Op grond van lid 2 van het eerdergenoemde artikel kan de overlevende ouder (in dit geval zou dat zijn: de vader) de rechter verzoeken dat deze alsnog met het gezag wordt belast, maar daarvoor geldt dan het criterium dat dit in het belang van het kind moet zijn, terwijl in het geval van gezagsvoorziening door middel van een testamentair benoemde voogd een geheel ander criterium zou gelden. De rechtbank verwijst voor de inhoud daarvan naar de artikelen 1: 253 g lid 4 en 253 h lid 3 van het Burgerlijk Wetboek.
Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat verzoekster en moeder reeds een aantal jaren gezamenlijk de zorg voor de minderjarige dragen. Voorts is niet weersproken dat de vader sedert vele jaren geen contact meer heeft met de minderjarige.
Ingevolge art. 1:253t van het Burgerlijk Wetboek is het onderhavige verzoek voor toewijzing vatbaar, indien vaststaat dat tussen de minderjarige en de ander dan de ouder een nauwe persoonlijke betrekking bestaat en de ouder en de ander op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aaneengesloten periode van een jaar onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek gezamenlijk de zorg voor de minderjarige hebben gehad en de ouder gedurende ten minste een aaneengesloten periode van drie jaren alleen met het gezag belast is geweest.
Uit de jurisprudentie volgt dat een nauwe persoonlijke betrekking niet vereist dat de niet-ouder met de minderjarige in de woning verblijft. Relevant is de verzorgingstermijn van de verzoekers. Nu vaststaat dat verzoeksters in ieder geval een aaneengesloten periode van een jaar onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek gezamenlijk de zorg voor de minderjarige hebben gedragen, dat de moeder sedert tien jaren alleen met het gezag is belast geweest en dat tussen verzoekster [halfzus van A] en de minderjarige een nauwe persoonlijke betrekking bestaat, zal de rechtbank het verzoek tot gezamenlijk gezag toewijzen. De rechtbank is van oordeel dat het belang van de minderjarige zich niet tegen het verzoek verzet.
Het verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van het kind in de geslachtsnaam van de met het gezag belaste ouder zal de rechtbank afwijzen. De rechtbank is van oordeel, gelet op hetgeen de minderjarige ter gelegenheid van zijn verhoor kenbaar heeft gemaakt, dat het belang van de minderjarige zich tegen toewijzing verzet. De minderjarige heeft niet volledig ingestemd met het verzoek en de rechtbank acht de door de vader gestelde verbondenheid tussen de minderjarige en de vader van belang voor de verdere ontwikkeling en identiteit van de minderjarige. De rechtbank stelt vast dat de belangen van het gezin waar de minderjarige opgroeit in beginsel ondergeschikt zijn aan het belang van het kind bij het behoud van zijn identiteit. De vaststelling dat de minderjarige geen contact heeft met de ouder waarvan hij de geslachtsnaam draagt, leidt niet direct tot een breuk in de verbondenheid tussen de minderjarige en deze ouder. De verbondenheid tussen de vader en de minderjarige, die in hun beider gezamenlijke geslachtsnaam tot uitdrukking komt, dient naar het oordeel van de rechtbank te worden gehandhaafd. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de vader van Marokkaanse afkomst is en de vader ter terechtzitting heeft betoogd dat deze afkomst de identiteit van de minderjarige mede bepaalt.
De rechtbank - met wijziging in zoverre van de beschikking van deze rechtbank d.d. 19 juni 1996:
belast de moeder en verzoekster [halfzus van A] gezamenlijk met het ouderlijk gezag over de minderjarige [A], geboren op [datum] 1995 te [gemeente A];
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr W.J. Don, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. A.J. Stoter als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 februari 2007.