ECLI:NL:RBSGR:2007:BA1629

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/14397
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Rwandese vrouw na traumatische gebeurtenissen tijdens de burgeroorlog

In deze zaak gaat het om de asielaanvraag van een Rwandese vrouw die in 1998 traumatische gebeurtenissen heeft meegemaakt tijdens de burgeroorlog in Rwanda. De eiseres, die op dat moment negen jaar oud was, verloor haar moeder, zus en broer en raakte zelf ernstig gewond. Na een periode van verblijf bij een buurvrouw in Rwanda, vertrok zij in 2001 naar Uganda om haar eerder zoekgeraakte zus te vinden. In 2005 diende zij een asielaanvraag in Nederland in, maar deze werd aanvankelijk afgewezen door de Minister van Justitie. De rechtbank oordeelde dat de verweerder niet in redelijkheid kon stellen dat er geen causaal verband was tussen de traumatische gebeurtenissen en de asielaanvraag. De rechtbank benadrukte dat de leeftijd van de eiseres en de ernst van de gebeurtenissen in onderling verband bezien moesten worden. De rechtbank concludeerde dat de eiseres niet in redelijkheid had kunnen kiezen om Rwanda eerder te verlaten en dat de cumulatie van problemen, waaronder het verlies van haar familieleden en de bedreigingen die zij ondervond, de reden voor haar vertrek uit Rwanda vormden. De rechtbank vernietigde het besluit van de verweerder en droeg deze op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.:AWB 06/14397
V.nr.:270.794.8043
inzake:[eiseres], geboren op [geboortedatum] 1989, van Rwandese nationaliteit, verblijvende in het Asielzoekerscentrum te Middelburg, eiseres,
gemachtigde: mr. G.A. Warris, medewerker van de Stichting Rechtsbijstand Asiel te Haarlem,
tegen:de Minister van Justitie, voorheen de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. A.H.M. van Wijk, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 10 juli 2005 heeft eiseres een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. Op 20 december 2005 heeft verweerder aan eiseres schriftelijk mededeling gedaan van het voornemen de aanvraag af te wijzen. Bij brief van 16 januari 2006 heeft eiseres haar zienswijze op dit voornemen naar voren gebracht. Bij besluit van 21 februari 2006 heeft verweerder de aanvraag afgewezen en aan eiseres een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de
Vw 2000.
2. Bij beroepschrift van 20 maart 2006 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 18 april 2006. Op 28 april 2006 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 29 januari 2007 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2007. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig D. Bucura, als tolk in de Kinyarwanda taal.
4. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. ASIELRELAAS
Eiseres heeft het volgende asielrelaas aan haar aanvraag ten grondslag gelegd.
Eiseres is afkomstig uit Rwanda en behoort tot de bevolkingsgroep der Hutu. Tijdens de burgeroorlog in Rwanda in 1994 is eiseres, samen met haar vader, moeder, broer [naam] en twee zussen, [naam] en [naam], naar de Democratische Republiek Congo (Zaïre) gevlucht. Een derde zus, [naam], is in 1994 naar België vertrokken. In Zaïre verbleef het gezin in een vluchtelingenkamp. De vader van eiseres is daar zoek geraakt, evenals haar zus [naam]. In 1996 is het gezin, zonder de vader en [naam], teruggekeerd naar Rwanda. Op een avond in 1998, rond 22.00 uur, werd er aangeklopt bij de woning waar eiseres met haar moeder, haar broertje en haar zusje woonde. Eiseres vroeg wie er aan de deur was, maar de deur was al geforceerd. Er kwam een aantal mannen binnen. De mannen zeiden dat zij de vader van eiseres overal hadden gezocht en dat zij hem en zijn gezin zouden vermoorden. Eén van de mannen zei dat ook de kinderen zouden worden gedood, omdat de kinderen anders net als hun vader zouden worden. Vervolgens zijn de mannen gaan schieten. De moeder, het broertje en het zusje van eiseres zijn hierbij omgekomen. Eiseres werd geraakt in de buikstreek en haar rechterzij. Na verloop van tijd zijn de mannen weggegaan. In de ochtend kwamen er mensen te hulp. Er kwam een buurmeisje genaamd [naam] die, nadat zij bloed had gezien, begon te schreeuwen. Even later kwam een kennis van de moeder van eiseres en tevens buurvrouw, mevrouw [naam], en ook de politie. Eiseres is door hen naar het Ngoma ziekenhuis gebracht. Daar is zij geopereerd aan haar maag en is de andere wond die zij had opgelopen dichtgenaaid. Eiseres is een maand in het ziekenhuis gebleven. Na haar ontslag uit het ziekenhuis heeft eiseres van 1998 tot 2001 bij mevrouw [naam] gewoond. Eiseres kon in die tijd niet altijd naar school. Als zij wel naar school ging zeiden andere kinderen tegen haar dat haar vader een moordenaar was. In 2001 hoorde eiseres van mevrouw [naam] dat haar zus [naam] in [woonplaats], Uganda, woonde. Eiseres is toen met behulp van mevrouw [naam] naar [naam] in Uganda gereisd. Zij heeft een aantal jaren bij haar zus gewoond. In december 2004 is [naam] een natuurlijke dood gestorven. Eiseres kon toen niet meer in Uganda blijven. Zij heeft [naam], een kennis van haar zus, gebeld die in Nairobi, Kenia woonde. [naam] heeft eiseres opgehaald. Hij heeft een Belgisch paspoort, een Belgische identiteitskaart en een vliegticket geregeld zodat eiseres haar zus [naam] in België zou kunnen gaan zoeken. In de periode juni/juli 2005 is eiseres via Tanzania naar Nederland gereisd.
III. OMVANG VAN HET GEDING
1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, dan wel artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000. Verweerder acht de door eiseres naar voren gebrachte feiten zonder meer geloofwaardig. Uit de verklaringen van eiseres kan echter niet worden afgeleid dat de gewelddadige dood van haar familieleden en de zware verwondingen die eiseres zijn toegebracht geen daden van willekeur waren. Niet is gebleken dat eiseres persoonlijk te vrezen heeft voor vervolging dan wel dat zij op enige wijze in de persoonlijke belangstelling van een partij stond. Het lijkt er eerder op dat eiseres slachtoffer is geworden van het - in die periode - algemeen heersende oorlogsgeweld. Voorts voldoet eiseres niet aan de limitatieve voorwaarden van het traumatabeleid. Nog afgezien van het feit dat niet is gebleken dat het incident uitging van de overheid heeft eiseres haar land van herkomst niet direct verlaten. Eiseres heeft zich nog drie jaar met hulp van mevrouw [naam] gehandhaafd in het land van herkomst. Voorts kan uit de verklaringen van eiseres niet worden afgeleid dat een mogelijk trauma de reden van vertrek zou zijn. Hierbij wijst verweerder op de aanzienlijke periode die is gelegen tussen 1998, het jaar waarin de traumatiserende gebeurtenissen hebben plaatsgevonden, en 2005, het jaar waarin de asielaanvraag is ingediend. Hiernaast vormde het nieuws dat de zus van eiseres in Uganda woonde in 2001 de reden voor haar vertrek uit Rwanda. Van een causaal verband tussen de gebeurtenissen in 1998 en de asielaanvraag is dus niet gebleken. Aan de leeftijd van eiseres wordt voorbijgegaan nu zij de keuze om te vertrekken uit het land van herkomst wel heeft gemaakt op het moment dat zij achter het adres van haar zus kwam. Vervolgens heeft eiseres ongeveer vijf jaar in Uganda verbleven. Verweerder acht het niet aannemelijk dat zij zich aldaar niet zou kunnen handhaven.
2. Eiseres stelt zich in beroep op het standpunt dat zij in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a dan wel c van de Vw 2000. Volgens eiseres meent verweerder ten onrechte dat de gewelddadige dood van de familieleden van eiseres en haar eigen verwondingen niet het gevolg zouden zijn van een specifiek op haar persoon gerichte belangstelling. Uit de verklaringen van eiseres blijkt immers dat sprake was van een specifiek op het gezin van eiseres gerichte daad. Eiseres meent voorts dat zij zich wel degelijk met succes kan beroepen op het traumatabeleid. Eiseres was te jong om binnen de door verweerder gestelde termijn alleen te kunnen vertrekken uit Rwanda. Bovendien lag zij langdurig in het ziekenhuis en moest zij revalideren. Hiermee heeft verweerder ten onrechte geen rekening gehouden in zijn afwegingen. De stelling dat het incident niet is ingegeven van overheidswege gaat evenmin op. De autoriteiten hebben eiseres immers niet kunnen beschermen tegen haar vijanden, hetgeen ook overheidsverantwoordelijkheid inhoudt. De bestreden beschikking is onzorgvuldig voorbereid en ontoereikend gemotiveerd, aldus eiseres.
IV. OVERWEGINGEN
1. In geschil is allereerst de vraag of verweerder terecht aan eiseres een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 heeft onthouden.
2.1 Op grond van artikel 29, eerste lid, sub a, van de Vw 2000 kan -voor zover hier van belang- een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling die verdragsvluchteling is.
2.2 Ingevolge artikel 1 (A), onder 2, van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van Genève van 28 juli 1951, zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 21 januari 1967 (hierna: het Vluchtelingenverdrag) geldt voor de toepassing van dit verdrag als “vluchteling” elke persoon die uit gegronde vrees voor vervolging wegens zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit, en die de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen.
3. Tussen partijen is niet in geschil dat hetgeen eiseres en haar gezin is overkomen aan te merken is als vervolging en dat er ook sprake was van een vervolgingsgrond, namelijk ras. In geschil is of voldaan is aan het individualiseringsvereiste, met andere woorden, of eiseres in voldoende mate ‘singled out’ was, en of eiseres thans bij terugkeer het risico loopt te worden vervolgd.
4. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat de gewelddadige dood van de familieleden van eiseres en de verwondingen die eiseres zijn toegebracht aangemerkt dienen te worden als daden van willekeur. Blijkens de verklaring van eiseres, die verweerder geloofwaardig heeft geacht, hebben de daders gezegd op zoek te zijn naar de vader van eiseres. De daders hebben hierbij de intentie uitgesproken om de vader van eiseres te doden. Voorts hebben de daders gezegd dat ook de kinderen zouden worden gedood, omdat zij anders net als hun vader zouden worden. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze verklaringen van eiseres in voldoende mate van een op de persoon van de vader van eiseres en de andere gezinsleden, waaronder eiseres, gerichte belangstelling.
5. Het vorenstaande leidt evenwel niet tot een geslaagd beroep op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Dat eiseres is vervolgd in het verleden betekent nog niet automatisch dat zij ook gegronde vrees heeft voor vervolging in de toekomst bij terugkeer naar Rwanda. Eiseres heeft na de gebeurtenissen van 1998 nog gedurende een periode van ongeveer drie jaar in Rwanda verbleven. Afgezien van de omstandigheid dat andere kinderen op school tegen haar zeiden dat haar vader een moordenaar was heeft eiseres in deze periode geen verdere problemen ondervonden. De rechtbank is daarom met verweerder van oordeel dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiseres gegronde vrees heeft voor vervolging bij terugkeer naar Rwanda.
6. Voorts is in geschil de vraag of verweerder zich in het bestreden besluit in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c van de Vw 2000.
7.1 Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling van wie naar het oordeel van verweerder op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst. Verweerder heeft de wijze waarop gebruikt gemaakt wordt van de bevoegdheid om een verblijfsvergunning te verlenen op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c van de Vw 2000 neergelegd in beleidsregels in hoofdstuk C1/4.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
7.2 Ingevolge hoofdstuk C1/4.4.2.1 van de Vc 2000 moet voor een geslaagd beroep op het traumatabeleid aannemelijk zijn dat de gestelde gebeurtenissen aanleiding zijn geweest voor het vertrek van de betrokken asielzoeker uit het land van herkomst. Voor de aannemelijkheid van dit causale verband biedt de termijn waarbinnen de betrokkene het land heeft verlaten een belangrijk aanknopingspunt. In beginsel geldt hiervoor het uitgangspunt dat de betrokken asielzoeker binnen zes maanden na deze gebeurtenissen het land van herkomst dient te hebben verlaten. Hieraan ligt de veronderstelling ten grondslag dat bij een later vertrek de betrokken asielzoeker zich blijkbaar heeft kunnen handhaven in het land van herkomst en daarom van hem of haar gevergd kan worden terug te keren naar het land van herkomst. De termijn van zes maanden vormt hiermee een omslagpunt in de bewijslastverdeling: bij een vertrek na zes maanden zal een vergunning op grond van het traumatabeleid in beginsel worden geweigerd, tenzij de betrokken asielzoeker aannemelijk maakt dat er wel degelijk een verband is tussen de gebeurtenis en het vertrek. De betrokkene zal daarvoor feiten en omstandigheden aannemelijk dienen te maken waaruit blijkt dat de betrokkene het land van herkomst niet eerder heeft kunnen verlaten. Daarbij geldt dat naarmate de gebeurtenissen een ernstiger karakter hebben en het asielrelaas van de betrokkene aannemelijker is, een zwaardere onderzoeksplicht rust op de behandelend ambtenaar met betrekking tot de vraag of er feiten en omstandigheden waren waardoor de betrokkene het land van herkomst niet binnen zes maanden na het plaatsvinden van de gestelde gebeurtenis kon verlaten.
7.3 In hoofdstuk C1/4.4.2.2 van de Vc 2000 is een limitatieve opsomming gegeven van traumatische ervaringen die aanleiding kunnen geven tot verblijfsaanvaarding. Deze opsomming vermeldt onder meer:
- de gewelddadige dood van naaste familieleden of huisgenoten en
- marteling, ernstige mishandeling of verkrachting van betrokkene.
7.4 In hoofdstuk C1/4.4.2.3 van de Vc 2000 is bepaald dat de traumatiserende gebeurtenissen moeten zijn verricht van overheidswege, of door groeperingen waartegen de overheid niet in staat is of niet willens is bescherming te bieden.
8. Namens verweerder is desgevraagd ter zitting meegedeeld dat de opmerking in het bestreden besluit, dat niet is gebleken dat de gebeurtenissen uit 1998 zijn ingegeven van overheidswege, niet dient te worden beschouwd als een de afwijzende beslissing zelfstandig dragend argument, maar dat deze zinsnede dient te worden gelezen als een overweging ten overvloede. Waar het verweerder om te doen is, is dat er geen causaal verband is tussen de traumatiserende gebeurtenissen enerzijds en het vertrek van eiseres uit Rwanda en de uiteindelijke asielaanvraag in Nederland anderzijds. Dit standpunt wordt, zo volgt uit het bestreden besluit en de toelichting daarop ter zitting, gedragen door een viertal argumenten, te weten dat eiseres zich nog drie jaar in Rwanda heeft staande gehouden, dat niet is gebleken dat een trauma de reden van vertrek zou zijn, dat de daadwerkelijke reden voor het vertrek van eiseres uit Rwanda was gelegen in het feit dat eiseres haar zus in Uganda had getraceerd, en, tot slot, dat eiseres in Uganda nog een aantal jaren is gebleven, terwijl niet aannemelijk is gemaakt dat zij daar niet langer kon blijven.
9. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiseres niet binnen zes maanden na de traumatiserende gebeurtenissen haar land van herkomst heeft verlaten. Verweerder heeft derhalve conform het hierboven weergegeven beleid in beginsel geen causaal verband tussen de traumatiserende gebeurtenissen en het vertrek van eiseres uit Rwanda hoeven aannemen en de gevraagde vergunning in redelijkheid kunnen weigeren. Dit is, gelet op het beleid, alleen anders indien geoordeeld zou moeten worden dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er wel degelijk een verband is tussen de traumatiserende gebeurtenissen en het vertrek uit Rwanda. In geschil is dus de vraag of verweerder zich in redelijkheid op basis van de hierboven onder 8 weergegeven argumentatie op dat standpunt heeft kunnen stellen.
10.1 Het verslag van het nader gehoor vermeldt het volgende ten aanzien van de gebeurtenissen waarbij de familieleden van eiseres zijn gedood:
“U heeft tijdens het eerste gehoor verteld dat uw moeder, uw broer Valence en uw zuster [naam] in 1998 werden vermoord! Klopt dat?
Ja, dat klopt.
Was u daarbij aanwezig?
Ja.
Kunt u mij vertellen wat er toen is gebeurd?
Het was in de avond en wij zouden gaan slapen. Op een gegeven moment werd er op de deur geklopt en men vroeg ons de deur te openen. Ik vroeg wie zij waren maar zij hadden de deur al geforceerd. De mannen kwamen binnen en zeiden dat zij mijn vader overal hadden gezocht en dat zij hem en ons zouden vermoorden. Eén van hen zei dat zij ons, de kinderen, ook zouden doden omdat wij anders net als onze vader zouden worden. Daarna begonnen zij te schieten. Na verloop van tijd zijn zij weggegaan.
Uw moeder, broertje en zus kwamen daarbij om het leven?
Ja.
Hoe heeft u dit overleefd?
Ik werd geraakt in de buikstreek en in mijn rechterzij.
Opmerking rapporteur:
Aangezien zich in het dossier geen stukken bevinden die melding maken van het gestelde incident, heb ik mevrouw Broeren van VVN verzocht naar de littekens van mevrouw [naam] te kijken. Mevrouw Broeren meldt dat zij aan de rechterzij alsmede in buikstreek van mevrouw [naam] grote littekens heeft waargenomen welke mogelijk door kogelinslag veroorzaakt zijn.
Gaat u verder?
Zij lieten mij voor dood achter maar ik ben niet overleden. Ik was alleen en de ingewanden kwamen er aan de zijkant van mijn lichaam uit. Ik heb mijn ingewanden in mijn lichaam teruggeduwd en de wonden met water schoongehouden.
Opmerking rapporteur:
Mevrouw [naam] begint te huilen en ik heb daarop een korte pauze ingelast. Mevrouw [naam] is echter dermate overstuur dat zij tijdens de pauze spontane vaginale bloedingen heeft gekregen. Ik heb daarop bij een van mijn collega’s de nodige verbandmiddelen geleend en deze door mevrouw Broeren van VVN aan betrokkene laten overhandigen. Na enige tijd is mevrouw [naam] weer in staat het gesprek te vervolgen.
Ik bloedde heel erg maar heb mijn ingewanden in mijn lichaam weten te houden. Het was alsof ik in een roes leefde. Ik heb geen besef gehad van de tijd.
Hoe lang heeft het geduurd voordat er hulp kwam?
Alles was in de nacht gebeurd en pas in de ochtend kwamen er mensen om mij te helpen.
Wie kwamen er helpen?
Er kwam een kennis van mijn moeder en ook de politie kwam even later.
Hoe heette de kennis van uw moeder?
Zij heette [naam].
Ik begrijp dat u nog een hele tijd alleen en gewond in uw huis heeft verbleven?
Ja.
Heeft u zelf niet geprobeerd hulp te krijgen of kon dat niet! Vertelt u eens?
In de ochtend kwam een van de buurmeisjes genaamd [naam] naar ons toe en toen zij al dat bloed zag heeft zij hulp gehaald.
Ja, maar heeft u zelf niet geprobeerd om hulp te halen?
Ik heb dat niet geprobeerd want ik was heel erg bang en verkeerde in een shocktoestand.
Kunt u mij vertellen hoe u uzelf in leven hebt kunnen houden? U was immers zwaar gewond!
De moorden begonnen om 22.00 uur. Ik was heel erg gewond en had een enorme dorst. Ik weet nog dat ik gedurende die uren heel erg veel water heb gedronken.
U heeft van 10 uur in de avond tot in de volgende morgen alleen en zwaar gewond in uw woning verbleven! Bent u niet buiten bewustzijn geraakt?
Ik kan niet helemaal terughalen hoe die nacht is verlopen. Als ik die nacht water dronk dan riep ik mijn moeder en mijn broer en zus maar niemand reageerde. Ik weet niet veel meer van die nacht. Het kan zijn dat ik buiten bewustzijn ben geweest maar dat weet ik niet meer. In de ochtend kwam het buurmeisje en toen zij al het bloed zag is zij gaan schreeuwen. Even later kwam de buurvrouw en even daarna kwam de politie.”
10.2 Met betrekking tot het vertrek van eiseres uit Rwanda vermeldt het rapport van het nader gehoor het volgende:
“Hoe lang heeft u bij mevrouw [naam] gewoond?
Van 1998 tot 2001.
Waarom bent u in 2001 bij mevrouw [naam] weggegaan?
Ik kon niet altijd naar school en als ik dan naar school ging zeiden de kinderen steeds dat mijn vader een moordenaar was. Ik heb toen ook gehoord dat mijn zus [naam] in Uganda woonde.
Van wie heeft u dat vernomen?
Er was daar een mevrouw [naam]. Zij kwam naar mij toe en vertelde mij dat mijn zus in Uganda woonde. Ik heb toen besloten om naar Uganda te gaan. (...)
Ik had niemand meer in Rwanda en toen ben ik naar mijn zus in Uganda gegaan. Na het overlijden van mijn moeder verbleef ik bij mensen die mij vertelden dat mijn vader mensen had vermoord. Ik werd niet goed behandeld en ben daarom naar mijn zus in Uganda gegaan. Toen ik in Rwanda was ben ik beschoten. Op school werd mij gezegd dat mijn vader een moordenaar was. Door al deze problemen heb ik besloten om Rwanda te verlaten en naar mijn zus in Uganda te gaan.”
10.3 Met betrekking tot het vertrek van eiseres uit Uganda vermeldt het rapport van nader gehoor het volgende:
“Waarom bent u bij uw zus weggegaan?
Zij is in december 2004 een natuurlijke dood gestorven en ik kon daar niet meer blijven.
Waarom kon u daar niet meer blijven?
De man van mijn zus zei dat ik niet bij hem kon blijven en dat ik naar Rwanda terug moest. Maar ik had daar niemand meer en kon dus niet terug naar Rwanda.
Heeft u in Rwanda geen familie meer?
Nee, niemand.
(...)
Waar bent u vervolgens naar toe gegaan?
Een kennis van mijn zus genaamd [naam] (Kinyarwanda voor [naam]) woonde in Nairobi in Kenia. Ik heb hem gebeld en hij heeft mij toen opgehaald. Hij heeft voor mij een Belgisch paspoort, een Belgische identiteitskaart en een vliegticket geregeld zodat ik in België mijn zus [naam] zou kunnen gaan zoeken.”
11.1 De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op basis van de hierboven in overweging 8 genoemde argumenten op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres het verband tussen de gebeurtenissen in 1998 enerzijds en haar vertrek uit Rwanda en de uiteindelijke asielaanvraag anderzijds niet aannemelijk heeft gemaakt. Het volgende is daartoe redengevend.
11.2 Op grond van de leeftijd van eiseres ten tijde hier in geding - eiseres was in 1998 negen jaar oud en in 2001 twaalf jaar oud - en het ernstige karakter van de gebeurtenissen die haar waren overkomen, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat in redelijkheid niet kan worden volgehouden dat eiseres in de periode van 1998 tot 2001 een andere keuze had kunnen maken dan te blijven bij mevrouw [naam], die haar uit het ziekenhuis had opgehaald. De natuurlijke verzorgers van eiseres waren weggevallen en Urugeni bood haar (in ieder geval deels) de zorg waar zij als jong kind dat blootgesteld was geweest aan ernstig fysiek geweld en dat al haar naaste familieleden had verloren behoefte aan had, terwijl er geen andere familieleden waren waar eiseres naartoe kon gaan.
11.3 Door de vondst van de zus van eiseres in Uganda in 2001 als losstaande omstandigheid aan te merken als de reden voor het vertrek van eiseres uit Rwanda en deze omstandigheid op geen enkele wijze in verband te brengen met hetgeen eiseres was overkomen in 1998 heeft verweerder bovendien uit het oog verloren dat uit de verklaringen van eiseres, die verweerder geloofwaardig heeft geacht, naar voren komt dat zij op grond van een cumulatie van problemen is vertrokken uit Rwanda. Dit argument van verweerder kan naar het oordeel van de rechtbank derhalve niet worden aangemerkt als rustend op een zorgvuldig feitenonderzoek. De rechtbank verwijst hierbij naar de laatste alinea van overweging 10.2. Eiseres heeft letterlijk verklaard dat zij “door al deze problemen” naar haar zus in Uganda is vertrokken. De vondst van haar zus [naam] in Uganda gaf eiseres de mogelijkheid zich te herenigen met dit overgebleven lid van het gezin nadat zij op jonge leeftijd alle andere leden van het gezin door geweld dan wel vermissing had verloren en zij ook zelf blootgesteld was geweest aan ernstig geweld. Het verlies van haar vader, moeder, zus [naam] en broer [naam], de bedreigingen die eiseres ondervond op school en het nieuws dat zus [naam], die eerder zoek was geraakt, in Uganda was teruggevonden, kunnen, met name gezien de jonge leeftijd van eiseres destijds, naar dezerzijds oordeel niet in redelijkheid los van elkaar worden gezien, en evenmin kan in redelijkheid worden volgehouden dat slechts één enkele omstandigheid uit deze reeks van gebeurtenissen - namelijk de vondst van [naam] in Uganda - de enige en daarom daadwerkelijke reden was voor het vertrek van eiseres uit Rwanda.
11.4 Ook het argument dat eiseres nog gedurende een aantal jaren in Uganda is gebleven kan niet in redelijkheid tot de conclusie leiden dat er geen causaal verband is tussen de traumatiserende gebeurtenissen enerzijds en de redenen van vertrek en de asielaanvraag anderzijds.
De rechtbank stelt hierbij voorop dat ingevolge het in hoofdstuk C1/4.4.2.1 van de Vc 2000 neergelegde beleid aannemelijk moet worden gemaakt dat er een verband is tussen de traumatiserende gebeurtenissen en het vertrek uit het land van herkomst, zijnde Rwanda. Bezien in het licht van deze beleidsregel is de verblijfsperiode van eiseres in een derde land, Uganda, op zichzelf niet relevant voor beantwoording van de vraag of de redenen voor vertrek uit het land van herkomst in (voldoende) verband staan met de traumatiserende gebeurtenissen.
Gelet op het voorgaande begrijpt de rechtbank verweerders argument inzake het verblijf van eiseres in Uganda echter aldus dat verweerder hiermee heeft willen betogen dat de periode gelegen tussen de traumatiserende gebeurtenissen en het uiteindelijke vertrek naar Nederland en de asielaanvraag in dit geval dusdanig lang is geweest dat geen causaal verband tussen de asielaanvraag en de oorspronkelijke traumatiserende gebeurtenissen meer kan worden aangenomen.
Ook als het argument op deze manier wordt gelezen kan in redelijkheid niet worden volgehouden dat door het aanzienlijke tijdsverloop geen sprake meer kan zijn van een causaal verband als hier bedoeld. Op het moment dat zus [naam] in Uganda overleed was eiseres vijftien jaar oud. Zij was een minderjarige die haar eigen land had verlaten na ernstige traumatiserende gebeurtenissen waarbij zij zelf zwaar gewond was geraakt en waarbij zij haar naaste familieleden had verloren. Zij had behalve haar overleden zus [naam] in Uganda verder geen bloedverwanten. Datzelfde gold voor Rwanda. Voor zover eiseres bekend was, was er nog één lid van het gezin over, namelijk haar zus [naam], die al in 1994 naar België was vertrokken. Blijkens haar verklaringen wilde zij deze zus gaan zoeken, hetgeen vanuit het perspectief van een minderjarige die zoveel is overkomen en al haar naaste familie heeft verloren begrijpelijk kan worden geacht. Gelet op het ernstige karakter van de gebeurtenissen die eiseres in Rwanda waren overkomen en in aanmerking genomen de ook op het moment van vertrek uit Uganda nog jonge leeftijd van eiseres kan in redelijkheid niet worden volgehouden dat alle door eiseres geleden verliezen niet in onderlinge samenhang kunnen worden bezien en niet cumulatief als de reden voor de uiteindelijke komst naar Nederland en de asielaanvraag kunnen worden aangemerkt.
11.5 Het resterende argument dat niet is gebleken dat een trauma de reden voor vertrek zou zijn, kan tot slot evenmin worden aangemerkt als deugdelijk en kan derhalve niet bijdragen tot het door verweerder ingenomen standpunt. Nu verweerder de traumatiserende gebeurtenissen geloofwaardig heeft geacht leest de rechtbank dit argument aldus dat eiseres niet heeft aangetoond in medische zin getraumatiseerd te zijn. Ingevolge het hierboven weergegeven traumatabeleid is echter niet vereist - en dat is in bestendige jurisprudentie ook bevestigd - dat wordt aangetoond dan wel aannemelijk wordt gemaakt dat er in medische zin sprake is van traumatisering.
12. De door verweerder ter zitting aangehaalde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 17 augustus 2006 (niet gepubliceerd, nummer 200504194/1, opvraagbaar bij de AbRS) heeft de rechtbank bij haar oordeelsvorming betrokken, maar heeft de rechtbank geen aanleiding gegeven om anders te oordelen dan hierboven is overwogen. Redengevend hiervoor is dat het feitencomplex dat ten grondslag heeft gelegen aan de uitspraak van de AbRS van geheel andere aard was dan het hier voorliggende feitencomplex.
13. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. Derhalve zal het beroep gegrond worden verklaard, het bestreden besluit worden vernietigd en bepaald worden dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
14. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
V. BESLISSING
De rechtbank
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,-- (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier;
Deze uitspraak is gedaan op 7 maart 2007 door mr. H.J.M. Baldinger, voorzitter, in tegenwoordigheid van M.R. van Kerkwijk, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier De voorzitter
Afschrift verzonden op:
Conc: MvK/DB
Coll:
D: B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.