ECLI:NL:RBSGR:2007:BA1509

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/9415 WVG
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag voor verhuiskostenvergoeding op basis van de Wet voorzieningen gehandicapten

In deze zaak gaat het om een geschil tussen eiseres en de gemeente Den Haag over de toekenning van een verhuiskostenvergoeding op basis van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg). Eiseres heeft op 29 december 2004 een aanvraag ingediend voor deze vergoeding, omdat zij op aanraden van haar reumaspecialist wilde verhuizen naar een gelijkvloerse woning. De gemeente heeft deze aanvraag op 20 april 2005 afgewezen, met als argument dat de beperkingen van eiseres niet zodanig waren dat het normale gebruik van haar woning werd belemmerd. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard op 16 november 2005. Vervolgens heeft zij beroep ingesteld, dat op 1 maart 2007 ter zitting is behandeld.

De rechtbank heeft de medische informatie in het dossier beoordeeld en vastgesteld dat eiseres ten tijde van belang aanzienlijke beperkingen ondervond als gevolg van haar ziekte. De rechtbank oordeelt dat deze beperkingen het normale gebruik van de door haar verlaten woning belemmerden. De rechtbank heeft daarbij gewezen op het feit dat eiseres slechts beperkt kan traplopen en dat de aanwezigheid van een trap in haar oude woning een belemmering vormde. De rechtbank concludeert dat de gemeente ten onrechte heeft gesteld dat er geen medische noodzaak was voor de gevraagde verhuiskostenvergoeding.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit van de gemeente en herroept het primaire besluit. Eiseres heeft recht op de vergoeding van het door haar betaalde griffierecht. De uitspraak is gedaan door mr. S. Verheijen en openbaar uitgesproken op 12 maart 2007.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
eerste afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 05/9415 WVG
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiseres], wonende te [gemeente A], eiseres,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Eiseres heeft op 29 december 2004 een aanvraag ingediend voor een verhuiskostenvergoeding ingevolge de Wet voorzieningen gehandicapten (hierna: Wvg). Deze aanvraag heeft verweerder bij besluit van 20 april 2005 afgewezen.
Bij besluit van 16 november 2005 heeft verweerder het door eiseres tegen de afwijzing gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij brief van 20 december 2005 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het beroep is op 1 maart 2007 ter zitting behandeld. Daarbij is eiseres ter zitting verschenen, bijgestaan door [...] en heeft verweerder zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Mos.
Motivering
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wvg, wordt onder een gehandicapte verstaan de persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek aantoonbare beperkingen ondervindt op het gebied van het wonen of het van het zich binnen of buiten de woning verplaatsen.
Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, ten eerste, van de Wvg, - voor zover hier van belang - definieert een woonvoorziening als elke voorziening die verband houdt met een maatregel die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een gehandicapte bij het normale gebruik van zijn woonruimte ondervindt, met dien verstande dat bij ingrepen van bouwkundige of woontechnische aard in of aan de woonruimte slechts dan een voorziening als woonvoorziening wordt aangemerkt, indien de voorziening gericht is op het opheffen of verminderen van ergonomische beperkingen.
Artikel 2, eerste lid, van de Wvg bepaalt - voor zover hier van belang - dat verweerder zorg draagt voor de verlening van woonvoorzieningen aan in de gemeente woonachtige gehandicapten en dat de gemeenteraad met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wvg daartoe bij verordening regels vaststelt.
Verweerders raad heeft hieraan gevolg gegeven door vaststelling van de Verordening voorzieningen gehandicapten 1994 (hierna: de Vvg).
Artikel 1.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vvg, bepaalt dat een voorziening slechts kan worden toegekend indien deze langdurig noodzakelijk is om beperkingen van de gehandicapte tengevolge van ziekte of gebrek op het gebied van het wonen (...), op te heffen of te verminderen.
Artikel 2.1, eerste lid, en onder a, van de Vvg, kan de door verweerder te verlenen woonvoorziening kan bestaan uit een financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing naar een adequate woning.
Ingevolge artikel 2.4, eerste lid, van de Vvg, kan een gehandicapte voor een verhuiskostenvergoeding in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen van medische aard het normale gebruik van de woning belemmeren.
Ingevolge artikel 2.18, tweede lid, onder e, van de Vvg, verleent verweerder slechts een financiële tegemoetkoming in de verhuiskosten aan de gehandicapte indien in de te verlaten woonruimte aantoonbare beperkingen van medische aard zijn ondervonden die het normale gebruik van de woning belemmeren of wel het een verhuizing naar een ADL-woning betreft.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de beperkingen van eiseres niet van zodanige aard zijn dat deze een verhuizing noodzakelijk maken.
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij op aanraden van haar reumaspecialist een aanvraag voor de verhuiskostenvergoeding heeft ingediend. Gezien haar beperkingen vond deze het noodzakelijk dat zij naar een gelijkvloerse woning zou verhuizen. De medische adviseur van verweerder heeft bij de reumaspecialist geen informatie ingewonnen en zich niet op de hoogte gesteld van het medisch dossier van eiseres. Hij kan volgens eiseres ook niet bepalen hoe vaak zij van de trap gebruik kan maken. Hij is slechts een uur op huisbezoek geweest. Verweerder is ten onrechte in bezwaar voorbijgegaan aan het gegeven dat de medisch adviseur heeft geoordeeld dat het traplopen van eiseres acceptabel was, terwijl hij tevens een traplift wilde indiceren. Hier komt bij dat een traplift duurder is dan een verhuiskostenvergoeding.
De rechtbank dient te beoordelen of verweerder in redelijkheid eiseres de gevraagde voorziening heeft kunnen weigeren.
Uit het dossier komt naar voren dat verweerder op 23 februari 2005 bij eiseres op huisbezoek is geweest. Hiervan is een uitgebreide rapportage opgemaakt, waarbij verweerder de medische situatie aan de hand van de eigen opgave van eiseres in kaart heeft gebracht. Daarnaast is geconstateerd dat eiseres, ondanks haar beperkingen, gemakkelijk de trap een aantal malen op- en afliep. Uit zorgvuldigheidsoverwegingen heeft verweerder een medisch advies opgevraagd. Blijkens de rapportage van Argonaut Advies van 23 maart 2005 heeft adviserend arts W.T.J. Aanhaanen eiseres op 22 maart 2005 thuis bezocht en heeft er een lichamelijk onderzoek plaatsgevonden. De adviserend arts heeft geen informatie opgevraagd bij behandelende artsen/specialisten, omdat naar zijn zeggen door middel van (hetero) anamnese, onderzoek en observatie voldoende medische gegevens werden verkregen waarmee de beperkingen konden worden vastgesteld. Daarbij is - voor zover hier van belang - vastgesteld dat eiseres beperkt kan traplopen. Er is geen verhuiskostenvergoeding of woningaanpassing geïndiceerd. Blijkens verweerders rapportage van 5 april 2005 kon rapporteur M. Akkulak zich niet vinden in het medisch advies. Desondanks heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de binnentrap, gelet op het lage gebruik ervan afgezet tegen de redelijke belastbaarheid van eiseres, geen ergonomische belemmering is en er daardoor geen medische noodzaak is voor de gevraagde verhuiskostenvergoeding.
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, gelet op artikel 1, eerste lid, onder c, van de Wvg, het vereiste van ergonomische beperkingen niet mag worden gesteld als het gaat om een verhuiskostenvergoeding zoals in geding. Wel moet er sprake zijn van een maatregel gericht op het opheffen of verminderen van (ruimer dan - alleen - ergonomische) beperkingen die de gehandicapte bij het normale gebruik van zijn bestaande, te verlaten, woning ondervindt. Het moet dan gaan om naar objectieve medische maatstaf aanwezige beperking ten gevolge van ziekte of gebrek die een op opheffing of vermindering daarvan gerichte voorziening langdurig noodzakelijk maken. Als aanvullend vereiste geldt, dat van beperkingen in de zin van artikel 1, eerste lid, onder c, van de Wvg, slechts dan sprake is, wanneer een rechtstreeks oorzakelijk verband bestaat tussen de ondervonden beperkingen en een of meer bouwkundige of woontechnische kenmerken van de door de gehandicapte bewoonde woning, terwijl voorts de beperkingen in de woning zelf moeten worden ondervonden.
De rechtbank is gelet op de medische informatie in het dossier van oordeel dat eiseres ten tijde van belang beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek ondervond en dat deze beperkingen het normale gebruik van de door haar verlaten woning belemmerden. Blijkens het medisch advies ondervindt eiseres tal van beperkingen. Zo kan zij maximaal 15 minuten aaneengesloten staan, maakt zij gebruik van een stok en een rollator, kan niet knielen of kruipen, kan beperkt hurken, buigen en bukken en slechts beperkt traplopen.
Verweerder heeft zich gelet op het voorgaande ten onrechte op het standpunt gesteld dat de beperkingen van eiseres niet zodanig zijn dat een normaal gebruik van de woning wordt belemmerd. Niet in geding behoeft immers te zijn dat het zich vrij door de gehele woning kunnen bewegen - daaronder begrepen het traplopen - deel uitmaakt van het normale gebruik van een woning. Niet van belang is hoe vaak men daarbij van de trap gebruik maakt. Iedere keer dat eiseres de trap neemt zal zij haar beperkingen ondervinden. Een laag gebruik neemt deze immers niet weg.
Vast staat eveneens dat de beperkingen worden ondervonden als gevolg van een bouwkundig of woontechnisch kenmerk van de verlaten woning, namelijk de aanwezigheid van een trap. In de nieuwe woning worden deze beperkingen niet ondervonden, omdat deze gelijkvloers is en er een lift aanwezig is.
Nu aantoonbare beperkingen van medische aard ten tijde van belang het normale gebruik van de woning belemmerden, kwam eiseres in aanmerking voor de gevraagde woonvoorziening. Verweerder heeft deze derhalve niet in redelijkheid kunnen weigeren.
Het beroep is derhalve gegrond.
Nu het primaire besluit van 20 april 2005 op dezelfde onjuiste feitelijke grondslag berust, ziet de rechtbank daarin aanleiding om onder toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, zelf in de zaak te voorzien en het bezwaar tegen dat besluit gegrond te verklaren en het primaire besluit van 20 april 2005 te herroepen.
Nu eiseres geen gebruik heeft gemaakt van professionele rechtshulp en evenmin is gebleken van kosten die ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen, is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit van 16 november 2005;
verklaart het bezwaar tegen het primaire besluit van 20 april 2005 gegrond;
herroept het primaire besluit;
bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht, te weten € 37,00, vergoedt.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. S. Verheijen in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2007, in tegenwoordigheid van de griffier mr. W. Goederee.