RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Vreemdelingenkamer
Nevenzittingsplaats Arnhem
Registratienummer: AWB 06/41201
Datum uitspraak: 15 februari 2007
Ingevolge artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
[eiser] ,
geboren op [datum] 1981,
v-nummer [nummer] ,
van Somalische nationaliteit,
eiser,
gemachtigde mr. C.L.J.M. Wilhelmus,
de Minister van Justitie,
(voorheen de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie),
Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.
Eiser heeft op 13 september 2001 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
Bij besluit van 29 januari 2002 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Het hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Leeuwarden, van 13 november 2003 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 7 april 2004 vernietigd.
Bij besluit van 15 juni 2005 heeft verweerder het besluit van 29 januari 2002 ingetrokken.
Bij besluit van 28 juli 2006 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 13 september 2001 wederom afgewezen.
Op 24 augustus 2006 heeft eiser beroep ingesteld tegen dit besluit.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 17 januari 2007. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. S.H.M. Maas.
1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit — de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen — te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.
2. Ter staving van zijn asielaanvraag heeft eiser, zakelijk weergegeven, het volgende naar voren gebracht. Eiser is na de dood van zijn vader op jonge leeftijd met zijn moeder en zus naar Ethiopië gevlucht. Aldaar heeft eiser een teruggetrokken en onveilig bestaan moeten leiden. Vervolgens is zijn moeder overleden en zijn eiser en zijn zus opgenomen door een vriendin van hun moeder. Vandaar uit is eiser naar Nederland gevlucht.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en heeft daaraan het volgende, kort samengevat, ten grondslag gelegd. Eiser heeft verwijtbaar geen documenten ter onderbouwing van zijn nationaliteit, identiteit, reisroute of asielrelaas overgelegd. Verweerder werpt dan ook het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 aan eiser tegen. Derhalve dient van eisers relaas positieve overtuigingskracht uit te gaan. Dat is niet het geval. Verweerder acht onder meer opmerkelijk dat eiser eerst in 2006 een verklaring voor zijn vertrek op jonge leeftijd uit Somalië kan geven. Eiser en zijn zus hebben tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Voorts wordt de verklaring van eiser dat hij getuige was bij de mishandeling van zijn zus niet geloofd, nu hij dit eerst na bijna 5 jaar na de aanvraag heeft verklaard. Nu het relaas van eiser ongeloofwaardig is, komt hij niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b, en c, van de Vw 2000. Tevens komt eiser niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van de d-grond van artikel 29 van de Vw 2000. Daartoe wordt overwogen dat aan eiser een verblijfsalternatief in Ethiopië wordt tegengeworpen. Tot slot wordt ambthalve geweigerd eiser een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling’ te verlenen.
4. Hiermee kan eiser zich niet verenigen en daartoe wordt het volgende, kort samengevat, aangevoerd. Het valt eiser niet te verwijten dat hij geen documenten heeft overgelegd. Het is immers nauwelijks mogelijk om authentieke documenten uit Somalië te krijgen. Bij de beoordeling van eisers verklaringen omtrent zijn reis naar Nederland moet rekening worden gehouden met zijn jeugdige leeftijd en het feit dat hij analfabeet is. Ten onrechte wordt eiser verweten dat hij de reden van zijn vlucht naar Ethiopië pas in 2006 kan verklaren. Dat eiser geen verklaring kan geven voor de verschillen tussen zijn verklaringen en die van zijn zus, kan niet leiden tot de conclusie dat zijn relaas ongeloofwaardig is. Deze tegenstrijdigheden kon verweerder niet tegenwerpen aangezien dat ook niet in het ingetrokken besluit werd tegengeworpen. Verweerder werpt ten onrechte een verblijfsalternatief in Ethiopië tegen. Eiser heeft daar immers onder schrijnende omstandigheden heeft verbleven. Tot slot kon verweerder niet weigeren aan eiser ambtshalve een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling’ te verlenen.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het relaas van eiser ongeloofwaardig is.
7. Op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 wordt bij de beoordeling van de aanvraag (onder andere) betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- en of identiteitsdocumenten dan wel andere documenten heeft overgelegd, tenzij het ontbreken daarvan niet aan hem is toe te rekenen.
Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het aan eiser is toe te rekenen dat hij niet beschikt over documenten ter staving van zijn identiteit, nationaliteit en reisroute. Immers, gesteld noch gebleken is dat het voor eiser niet mogelijk zou zijn geweest om dergelijke documenten aan te vragen en te verkrijgen. Voorts heeft verweerder in redelijkheid aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij slechts vage en summiere verklaringen omtrent zijn reis heeft afgelegd. Deze omstandigheid kan derhalve worden betrokken bij de beoordeling van de aanvraag van eiser.
8. Blijkens de uitspraak van de Afdeling van 27 januari 2003 (JV 2003/103) brengt het toerekenbaar ontbreken van documenten mee dat op voorhand afbreuk is gedaan aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Waar verweerder in beginsel het relaas en de daarin gestelde feiten voor waar pleegt aan te nemen, indien de asielzoeker alle hem gestelde vragen zo volledig mogelijk heeft beantwoord en het relaas op hoofdlijnen innerlijk consistent en niet onaannemelijk is en strookt met wat over de algemene situatie in het land van herkomst bekend is, geldt indien zich een van de omstandigheden als opgesomd in artikel 31, tweede lid, onder a tot en met f, van de Vw 2000 voordoet, een extra voorwaarde. Blijkens de evenvermelde uitspraak van de Afdeling mogen in dat geval in het relaas geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen; van het asielrelaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan.
9. Gelet op het in de vorige rechtsoverweging aangeduide toetsingskader heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het asielrelaas van eiser geen positieve overtuigingskracht heeft. Verweerder heeft daartoe onder andere aangevoerd dat eiser heeft gelogen over zijn leeftijd. Verweerder baseert zich daarbij op de conclusies uit het rapport van een leeftijdsonderzoek van 14 september 2001, welke conclusies in een rapport van herbeoordeling van 10 mei 2006 zijn onderschreven. Uit deze onderzoeken blijkt dat eiser op 13 september 2001 21 jaar of ouder is, terwijl eiser volgens zijn eigen verklaringen op die datum 16 jaar oud zou zijn. De stellingen van eiser tegen de leeftijdsonderzoeken kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet slagen gezien de weinig onderbouwde klacht van eiser en gezien de vaste jurisprudentie van de Afdeling op dit onderwerp.
Voorts heeft verweerder overwogen dat eiser tegenstrijdig met de verklaringen van zijn zus heeft verklaard, hij onvoldoende informatie over zijn gestelde Midgan-afkomst kon geven en hij pas voor het eerst in 2006 melding maakt van de gestelde reden van vertrek uit Somalië en de problemen met zijn zus.
Het standpunt van eiser dat verweerder sommige ongeloofwaardigheden niet kon tegenwerpen, aangezien dit ook niet in het vorige (ingetrokken) besluit is tegengeworpen, wordt niet gevolgd. Immers, door de intrekking van het besluit van 29 januari 2002 lag de gehele zaak weer aan verweerder ter beoordeling voor.
Nu verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft mogen stellen dat het relaas van eiser ongeloofwaardig is, heeft verweerder terecht geweigerd aan eiser een verblijfsvergunning op de a-, b-, dan wel c-grond van artikel 29 van de Vw 2000 te verlenen.
10. Naar aanleiding van het beroep op het voor Somalië geldende categoriale beschermingsbeleid overweegt de rechtbank als volgt. Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder j, van de Vw 2000 wordt bij het onderzoek naar de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling elders een verblijfsalternatief heeft, omdat hij voorafgaand aan zijn komst naar Nederland heeft verbleven in een ander land dan het land van herkomst. In paragraaf C1/5.12 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000) zijn uitgangspunten neergelegd, die worden gehanteerd bij de toepassing van laatstvermelde bepaling. Verweerder voert volgens onderdeel C1/5.12.1 van de Vc 2000 het beleid dat een verblijfsalternatief wordt tegengeworpen, indien de vreemdeling in een derde land heeft verbleven, daar bescherming heeft genoten of had kunnen genieten en niet onaannemelijk is dat hij naar dat land kan terugkeren. Het is aan de vreemdeling om hem betreffende feiten en omstandigheden waaruit het ontbreken van bescherming in het derde land blijkt, aannemelijk te maken. Volgens onderdeel C1/5.12.4 van de Vc 2000 behoeft in het kader van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder j, van de Vw 2000 niet vastgesteld te zijn dat de vreemdeling wedertoelating verkrijgt in het derde land. Verweerder beoordeelt of de vreemdeling naar het derde land kan terugkeren aan de hand van het criterium dat niet onaannemelijk is dat het derde land de betrokken vreemdeling toegang zal geven tot zijn grondgebied. Het is aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat het land van eerder verblijf de vreemdeling geen toegang zal geven tot zijn grondgebied. Terugkeer naar het derde land wordt onder meer niet onaannemelijk geacht naarmate een vreemdeling langer heeft verbleven in het derde land. Uitgangspunt hierbij is dat naarmate het verblijf in een derde land langer duurt, de terugkeermogelijkheden toenemen dan wel dat maatregelen getroffen hadden kunnen worden om terugkeer veilig te stellen.
11. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser een verblijfsalternatief in Ethiopië heeft. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser na zijn vertrek uit Somalië ruim acht jaar in Ethiopië heeft gewoond. Er zijn geen aanwijzingen dat de Ethiopische autoriteiten personen uit Somalië zonder meer uitzetten naar het land van herkomst en niet is gebleken dat eiser onder buitengewoon schrijnende omstandigheden in Ethiopië heeft verbleven. Hierbij betrekt verweerder dat uit het algemeen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake Ethiopië van 15 februari 2006 blijkt dat Somaliërs door de Ethiopische regering in de praktijk niet beschouwd worden als vreemdelingen of immigranten. Somaliërs afkomstig uit het buurland Somalië hebben geen visum nodig om in Ethiopië te kunnen verblijven. De autoriteiten staan dergelijk verblijf oogluikend toe. Weliswaar staat in het landgebonden deel inzake Ethiopië van de VC 2000 dat Ethiopië niet als veilig land van herkomst, dan wel veilig derde land wordt beschouwd, echter de rechtbank is van oordeel dat deze passages, gezien de betiteling van de paragrafen in de Vc 2000 en het gemaakte onderscheid in artikel 31, eerste lid, aanhef en onder h, i, en j, van de Vw 2000, zien op de omstandigheden bedoeld in artikel 31, eerste lid, aanhef en onder h en i, van de Vw 2000.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet onaannemelijk is dat eiser in Ethiopië een verblijfsalternatief heeft en heeft verweerder terecht eiser een vergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 geweigerd.
12. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen omtrent het leeftijdsonderzoek bij eiser en de geloofwaardigheid van zijn relaas heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet in aanmerking komt voor een ambthalve te verlenen verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling’.
13. Derhalve is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.M. van Hoof en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2007 in tegenwoordigheid van mr. C. Aalders als griffier.