ECLI:NL:RBSGR:2007:BA0826

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/18238
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit tot afwijzing asielaanvraag op basis van taalanalyse en identiteitsdocument

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 6 februari 2007 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de vreemdeling, afkomstig uit Burundi, een verblijfsvergunning aanvroeg. De vreemdeling had een identiteitsdocument overgelegd, maar dit document kon niet worden onderzocht vanwege het ontbreken van referentiemateriaal. De vreemdeling had een taalanalyse laten uitvoeren, waaruit bleek dat hij niet uit Burundi afkomstig zou zijn, maar uit Tanzania. Echter, de vreemdeling voerde aan dat er inmiddels referentiemateriaal beschikbaar was en dat een contra-expertise had aangetoond dat hij waarschijnlijk wel uit Burundi afkomstig was.

De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling voldoende concrete aanknopingspunten had aangedragen die twijfel zaaiden aan de conclusies van de taalanalyse. De rechtbank stelde vast dat verweerder, de Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie, niet had voldaan aan de zorgvuldigheidseisen door het identiteitsdocument niet te laten onderzoeken, ondanks het feit dat er referentiemateriaal beschikbaar was. De rechtbank concludeerde dat het besluit van verweerder onzorgvuldig tot stand was gekomen en niet voldeed aan de vereisten van een kenbare en deugdelijke motivering.

Daarom verklaarde de rechtbank het beroep van de vreemdeling gegrond, vernietigde het besluit van 15 maart 2006 en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Vreemdelingenkamer
Nevenzittingsplaats Arnhem
Registratienummer: AWB 06/18238
Datum uitspraak: 6 februari 2007
Uitspraak
Ingevolge artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
inzake
[eiser] ,
geboren op [datum] 1981,
v-nummer [nummer] ,
van Burundische nationaliteit,
eiser,
gemachtigde mr. J. Nourhussen,
tegen
de Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie,
Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.
Het procesverloop
Bij besluit van 15 maart 2006 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 6 januari 2003 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen.
Op 12 april 2006 heeft eiser beroep ingesteld tegen dit besluit.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 14 november 2006. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. A.J. Laarman.
De beoordeling
1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit — de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen — te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.
2. Ter staving van zijn asielaanvraag heeft eiser, zakelijk weergegeven, het volgende naar voren gebracht. Eiser is afkomstig uit Burundi. Rond september en oktober 2002 dreigden militairen eiser te ronselen. Omdat hij thuis niet werd aangetroffen werd eisers vader gezegd dat eiser zou worden gedood als hij zich niet zou bij het leger zou melden. Zijn vader wilde niet dat eiser het leger in zou gaan omdat eisers broer is gedood in het leger. Eiser heeft daarom het land verlaten.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen en zich daarbij op het standpunt gesteld dat eiser toerekenbaar geen documenten heeft overgelegd ten aanzien van identiteit en reis. Eiser heeft weliswaar een identiteitskaart overgelegd maar wegens het ontbreken van referentiemateriaal heeft verweerder het document niet kunnen laten onderzoeken. Voorts twijfelt verweerder aan de door eiser gestelde Burundische nationaliteit. Om deze twijfel weg te nemen heeft verweerder een taalanalyse uit laten voeren door het Bureau Land en Taal. Naar aanleiding van de conclusie uit deze taalanalyse heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het ongeloofwaardig is dat eiser uit Burundi afkomstig is. Hierdoor kan geen waarde worden gehecht aan het asielrelaas en de asielmotieven van eiser en is het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig.
4. Hiermee kan eiser zich niet verenigen en daartoe wordt het volgende, kort samengevat, aangevoerd. Eiser heeft een contra-expertise laten uitvoeren waaruit blijkt dat hij wel degelijk uit Burundi afkomstig is. Voorts stelt hij dat inmiddels referentiemateriaal voorhanden is zodat de identiteitskaart alsnog kan worden onderzocht.
5. Gezien de gronden van het beroep heeft de rechtsstrijd betrekking op de geloofwaardigheid van de gestelde identiteit, nationaliteit en land van herkomst van eiser en ten gevolge daarvan op de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
7. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van die wet, afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Voor de beoordeling van de vraag of verweerder de verklaringen van eiser in redelijkheid ongeloofwaardig heeft kunnen achten, verwijst de rechtbank naar de hoofdstukken C1/3.2.2 en C1/3.3.4 van de Vreemdelingencirculaire (Vc 2000). Ingevolge dit beleid pleegt de minister het relaas en de daarin gestelde feiten voor waar aan te nemen, indien de vreemdeling alle hem gestelde vragen zo volledig mogelijk heeft beantwoord en het relaas op hoofdlijnen innerlijk consistent en niet-onaannemelijk is en strookt met wat over de algemene situatie in het land van herkomst bekend is.
8. Indien echter één van de in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a tot en met f, Vw 2000 opgesomde omstandigheden zit voordoet, mogen, om alsnog van de geloofwaardigheid van het asielrelaas uit te gaan, in het relaas geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen. Tevens komt bij de toepassing van dit beleid in een concreet geval de minister beoordelingsruimte toe, aldus de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) bij uitspraak van onder meer 27 januari 2003 (JV 2003/103).
9. Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van die aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen. Eiser heeft aangevoerd dat hij geen reisdocumenten over heeft kunnen leggen, omdat hij afhankelijk was van een reisagent.
Volgens vaste jurisprudentie is de afhankelijkheid van een reisagent onvoldoende aanleiding om een vreemdeling van zijn eigen verantwoordelijkheid te ontslaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid het ontbreken van reisdocumenten aan eiser kunnen toerekenen.
10 Terughoudend toetsend is de rechtbank toch van oordeel dat verweerder, gelet op zijn motivering neergelegd in het voornemen en het bestreden besluit, bezien in het licht van hetgeen door eiser is aangevoerd, zich in redelijkheid niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat de verklaringen van eiser omtrent zijn herkomst ongeloofwaardig zijn. Daartoe wordt het volgende van belang geacht.
11. Eiser heeft een identiteitskaart overgelegd waarmee hij stelt aan te tonen dat hij uit Burundi afkomstig is en waaruit zijn Burundese nationaliteit zou blijken. Volgens het proces-verbaal van onderzoek van de Koninklijke Marechaussee, District Noord, Brigade Ter Apel, Bureau Falsificaten (de Kmar) van 6 januari 2003 kan van dit document niet worden vastgesteld of het echt is, wegens het ontbreken van referentiemateriaal. De Kmar concludeert daaruit dat de identiteit noch de nationaliteit van de aanbieder met dit document kan worden vastgesteld. Op grond hiervan heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het document niet kan afdoen aan zijn standpunt dat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig is.
12. Verweerder is eiser vervolgens tegemoetgekomen door een taalanalyse te laten uitvoeren.
In de rapporten van 21 november 2003 en 5 december 2003 wordt geconcludeerd dat uit het onderzoek is gebleken dat eiser eenduidig niet te herleiden is tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Burundi en dat eiser eenduidig te herleiden is tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Tanzania. Gelet op de vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling) kan het laten uitvoeren van een taalanalyse in het algemeen als een goede en geoorloofde methode worden beschouwd in het kader van het onderzoek naar de nationaliteit dan wel het land van herkomst van de vreemdeling en mag verweerder uitgaan van de conclusies van een taalanalyse. Dit laat onverlet dat verweerder zich dient te vergewissen van de zorgvuldigheid van de uitgevoerde taalanalyse en dat in concrete gevallen aanknopingspunten kunnen bestaan om aan de juistheid van de conclusie van een taalanalyse te twijfelen. Indien de vreemdeling van mening is dat de analyse niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, dan wel anderszins onvolkomenheden bevat, kan hij de opname van het gesprek ten behoeve van de taalanalyse, door een zelf gekozen onafhankelijke deskundige laten beoordelen en zo nodig van commentaar laten voorzien. De vreemdeling kan niet enkel door het plaatsen van kritische kanttekeningen bij de uitgevoerde taalanalyse teweegbrengen dat verweerder een nieuwe taalanalyse moet verrichten, dan wel van een van de taalanalyse afwijkende conclusie dient uit te gaan.
13. Eiser heeft de conclusies van de taalanalyse betwist en een contra-expertise laten uitvoeren door de Taalstudio. De contra-expert heeft gemotiveerd de conclusies van de taalanalyse bestreden en komt tot de conclusie in het rapport van 8 februari 2006 dat: “Based on linguistic data provided by the applicant and the sociolinguistic profile of Burundi, it is probable that the applicant originates from Burundi.” Daarmee heeft eiser concrete aanknopingspunten aangevoerd die ruimte laten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het deskundigenbericht, zodat niet zonder meer van de juistheid mag worden uitgegaan.
14. Gelet hierop overweegt de rechtbank als volgt.
Al vóór het uitbrengen van het voornemen was bij verweerder bekend dat op dat moment referentiemateriaal beschikbaar was. De identiteitskaart van eiser kon dus worden onderzocht op authenticiteit. Eiser heeft dit in zijn zienswijze al naar voren gebracht. Verweerder heeft dit niet betwist maar heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de taalanalyse voldoende is gebleken dat eiser niet de Burundese nationaliteit heeft. Nu eiser echter concrete aanknopingspunten heeft aangevoerd die ruimte laten voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van de taalanalyse, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet kunnen volstaan met een verwijzing naar de taalanalyse of naar het door hem ingenomen standpunt dat het op de weg van eiser ligt om gebruik te maken van een contra-expertise, indien hij de authenticiteit van zijn identiteitskaart wil aantonen.
De rechtbank overweegt dat het hier een eerste aanvraag betreft en dat het document door eiser direct bij die aanvraag is overgelegd. Uit de besluitvorming blijkt niet dat verweerder over de authenticiteit van het document concrete twijfel heeft. Hoewel verweerder een zekere mate van beoordelingsvrijheid heeft kan onder deze omstandigheden en gelet op het feit dat het referentiemateriaal al voor het uitbrengen van het voornemen voorhanden was én verweerder gebruik kan maken van de deskundigheid van de Kmar, door verweerder niet in redelijkheid worden gesteld dat het meer op de weg van eiser had gelegen om nader onderzoek te doen naar het overgelegde document, dan op de weg van verweerder.
15. Nu verweerder heeft geweigerd dit onderzoek te laten verrichten is, naar het oordeel van de rechtbank het besluit onzorgvuldig tot stand gekomen. In het kader van zorgvuldig onderzoek was verweerder gehouden om het aanbod van eiser om het document opnieuw te laten onderzoeken aan te nemen, nu verweerder onweersproken over referentiemateriaal beschikt. Verweerder heeft daarom onvoldoende gemotiveerd waarom de identiteit van eiser niet aannemelijk wordt geacht.
16. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het vereiste van een kenbare en deugdelijke motivering (artikel 3:46 van de Awb) en onzorgvuldig tot stand is gekomen (artikel 3:2 van de Awb). Het bestreden besluit komt derhalve voor vernietiging in aanmerking. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Er bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het besluit van 15 maart 2006;
draagt verweerder op binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten dient te voldoen aan de griffier van deze nevenzittingsplaats
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.F. Gielissen en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2007 in tegenwoordigheid van drs. M. van der Wel als griffier.
de griffier de rechter?