ECLI:NL:RBSGR:2007:AZ9979

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/25866
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetreding Polen tot de EU en de aanvraag voor een machtiging voorlopig verblijf

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 23 februari 2007 uitspraak gedaan in een beroep van een Poolse eiser die op 11 juli 2001 een aanvraag indiende voor een machtiging voorlopig verblijf (mvv) in Nederland. De eiser, die als 'étudiant seminariste' bij de Sociëteit voor Afrikaanse Missiën in Cadier en Keer wilde verblijven, kreeg te maken met een afwijzing van zijn aanvraag door de Minister van Buitenlandse Zaken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Minister het bezwaar van de eiser gedeeltelijk gegrond heeft verklaard, maar voor het overige ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de eiser, nu Polen per 1 januari 2004 is toegetreden tot de Europese Unie, op aanvraag in aanmerking komt voor een verblijfsdocument als economisch niet actief gemeenschapsonderdaan. Dit leidde tot de conclusie dat er materieel aan de aanvraag van de eiser was tegemoetgekomen, waardoor de rechtbank geen grond zag om aan te nemen dat de eiser nog belang had bij de beoordeling van het beroep. Het beroep werd derhalve niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank overwoog verder dat, gezien het feit dat de Minister tegemoet was gekomen aan de verzoeken van de eiser, er termen aanwezig waren om de Minister te veroordelen in de proceskosten van de eiser. De rechtbank kende de eiser een vergoeding toe van € 644,00 voor de gemaakte proceskosten en € 141,00 voor het griffierecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. drs. E.J. Govaers, met mr. E.M.J. Clermonts als griffier. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ´S-GRAVENHAGE
ZITTINGHOUDENDE TE ROERMOND
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Vreemdelingenkamer
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Proc.nr.: AWB 05/25866
Inzake: [eiser], eiser,
gemachtigde mr. J.P. Rutten, te Roermond,
tegen: de Minister van Buitenlandse Zaken te ’s-Gravenhage, verweerder.
I. PROCESVERLOOP
Bij fax van 7 juni 2005 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 9 mei 2005, verzonden op 12 mei 2005. Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser van 21 maart 2002, gericht tegen het besluit van 22 februari 2002, gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder geweigerd eiser een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te verlenen. Bij schrijven van 11 juli 2005 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden. De ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan eiser gezonden.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 13 februari 2007, alwaar eiser zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. J.P. Rutten. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. drs. M.F. van der Lubbe.
II. OVERWEGINGEN
Eiser, geboren op [geboortedatum] 1976 en van Poolse nationaliteit, heeft op 11 juli 2001 een aanvraag ingediend tot het verlenen van de in rubriek I bedoelde mvv. Eiser beoogt met die aanvraag verblijf in Nederland als ‘étudiant seminariste’ bij de Sociëteit voor Afrikaanse Missiën (SMA) in Cadier en Keer. Het SMA biedt een opleiding tot priester.
Bij besluit van 22 februari 2002 heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen, aangezien de verblijfsvergunning onder de beperking verband houdend met studie (onder meer) slechts kan worden verleend aan de vreemdeling die voltijds hoger, voortgezet, of beroepsonderwijs volgt aan een bij ministeriële regeling aan te wijzen onderwijsinstelling. Volgens verweerder voldoet het SMA niet aan dit vereiste.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard, in die zin dat de Nederlandse ambassade te Warschau is bericht dat geen bezwaar meer bestaat tegen de afgifte van een mvv. Zoals in het besluit is vermeld komt eiser inmiddels op aanvraag in aanmerking voor een verblijfsdocument als economisch niet actief gemeenschapsonderdaan. Een en ander vloeit voort uit de toetreding van Polen tot de Europese Unie per 1 januari 2004. Voor het overige heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Alvorens toe te komen aan de inhoudelijke beoordeling van het geschil ziet de rechtbank zich, zoals tevens ter zitting uitdrukkelijk aan de orde is gesteld, geplaatst voor de vraag of eiser een rechtens te beschermen belang heeft bij de beoordeling van het onderhavige beroep.
Op verzoek van de rechtbank heeft eiser bij schrijven van 2 juni 2004 aangegeven dat het belang van voortzetting van de onderhavige procedure is gelegen in de volgende omstandigheden. Allereerst wenst eiser door de rechtbank vastgesteld te zien dat in de achterliggende jaren door de Nederlandse overheid daadwerkelijk ten onrechte een mvv, en daarmee samenhangend een verblijfsvergunning, is geweigerd. Daarnaast heeft eiser gewezen op het belang van het verkrijgen van enige vorm van proceskostenvergoeding. Bovendien acht eiser het van belang dat vastgesteld wordt dat hij beschouwd dient te worden als kloosterling en als zodanig toegelaten hadden behoren te worden, zodat ook andere leden van de SMA die niet uit een EU-land afkomstig zijn en in soortgelijke omstandigheden komen te verkeren op basis van de toepasselijke regelgeving de toegang tot Nederland in beginsel openstaat.
Ter zitting heeft eiser de voorgaande argumentatie gehandhaafd. Daarbij heeft hij zijn ongenoegen geuit over de in zijn ogen onbehoorlijke gang van zaken aan de zijde van verweerder bij de onderhavige besluitvorming.
De rechtbank overweegt als volgt.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder heeft overwogen, kan een belanghebbende slechts in rechte tegen een besluit opkomen, indien hij door het gebruik van het rechtsmiddel in een gunstiger positie kan geraken.
Nu verweerder bij het bestreden besluit eiser toegang tot Nederland heeft verleend in de vorm van een verklaring van geen bezwaar tegen de afgifte van een mvv en gelijktijdig is vastgesteld dat eiser inmiddels op aanvraag in aanmerking voor een verblijfsdocument als economisch niet actief gemeenschapsonderdaan, moet het ervoor gehouden worden dat er (in ieder geval ten materiële) aan het gevraagde tegemoet gekomen is. Verweerder heeft dat ter zitting ook bevestigd. Onder de gegeven omstandigheden ziet de rechtbank geen grond om aan te nemen dat eiser nog belang heeft bij een beoordeling van het onderhavige beroep. Hetgeen eiser in dit verband heeft aangevoerd is, hoe begrijpelijk dit ook moge zijn, onvoldoende om een procesbelang aan te nemen.
Uit het voorgaande vloeit voort dat het onderhavige beroep van eiser niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De rechtbank acht verder, gezien het feit dat verweerder tegemoet gekomen is aan hetgeen eiser heeft gevraagd, termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met deze procedure, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen worden twee punten toegekend (één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting) met een waarde van € 322,00 per punt. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor één.
Met inachtneming van het aan de gemachtigde van eiser gerichte schrijven van de griffier van 15 juni 2005 en gelet op de omstandigheid dat tot op heden toezending van een toevoeging is uitgebleven, gaat de rechtbank ervan uit dat aan gemachtigde van eiser geen toevoeging is verstrekt. Derhalve dient het bedrag van de proceskosten aan eisers te worden vergoed.
Tevens zal de rechtbank bepalen dat aan eiser het betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 dient te worden vergoed.
Van omstandigheden op grond waarvan één van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet
gebleken.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De rechtbank:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eiser begroot op € 644,00 (zijnde de kosten van de rechtsbijstand), te vergoeden door de Staat der Nederlanden aan eiser;
bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan eiser het gestorte griffierecht ten bedrage van € 141,00 volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr. drs. E.J. Govaers in tegenwoordigheid van mr. E.M.J. Clermonts als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2007.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier,
verzonden op: 23 februari 2007
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "hoger beroep vreemdelingenzaken", Postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 van de Vw 2000 bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak. Artikel 6:5 van de Awb bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak.