Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 05 / 51881
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 6 februari 2007
in de zaak van:
[eiseres],
geboren op [geboortedatum] 1968, van Nigeriaanse nationaliteit,
eiseres,
gemachtigde: drs. F.W. King, rechtskundig adviseur te Leiden,
de minister van Justitie, voorheen de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.H.M. van Wijk, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1.1 Eiseres heeft bij schrijven van 24 mei 2005 verweerder verzocht een zuiver (ook wel: zelfstandig) schadebesluit te nemen. Verweerder heeft bij besluit van 18 juli 2005 het verzoek tot het toekennen van een schadevergoeding afgewezen. Eiseres heeft tegen het besluit op 29 augustus 2005 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 6 oktober 2005 ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit op 17 november 2005 beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 11 januari 2007. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten.
Eiseres is op 12 juli 2001 aangekomen op de luchthaven Schiphol, terwijl zij op doorreis was vanuit Nigeria naar Los Angeles. Eiseres beschikte over een Nigeriaans paspoort en een visum voor de Verenigde Staten van Amerika (VS). Na onderzoek door Bureau Falsificaten van de Koninklijke Marechaussee is het paspoort vals bevonden. Vervolgens is eiseres op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) de toegang tot Nederland geweigerd en is haar de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw opgelegd.
2.3 Op 20 juli 2001 heeft eiseres tegen de beslissing tot toegangsweigering administratief beroep ingesteld. Op 12 september 2001 heeft zij vervolgens beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op het administratief beroep door verweerder. Tevens heeft zij op die datum verzocht om een voorlopige voorziening. Bij mondelinge uitspraak van 27 september 2001 (AWB 01/45818) heeft deze rechtbank en nevenzittingsplaats het beroep gegrond verklaard en de voorlopige voorziening toegewezen. Eiseres heeft bij beroepschrift van 26 november 2001 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het administratief beroep. Bij besluit van 3 december 2001 heeft verweerder het administratief beroep ongegrond verklaard. Bij brief van 11 december 2001 heeft de gemachtigde van eiseres verzocht voornoemd beroep aan te merken als een beroep tegen het besluit van 3 december 2001. Bij uitspraak van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 18 december 2001 (AWB 01/62806) is het beroep ongegrond verklaard.
2.4 Bij uitspraak van 29 oktober 2001 (AWB 01/53100) is het bij kennisgeving van 16 oktober 2001 ingestelde beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel door deze rechtbank en nevenzittingsplaats gegrond verklaard, wegens het niet tijdig hebben doen uitgaan van een kennisgeving als bedoeld in artikel 94, eerste lid, Vw en is aan eiseres een schadevergoeding toegekend van fl 1.300,-.
2.5 Verweerder heeft zich in het thans bestreden besluit – samengevat en voor zover hier van belang – op het standpunt gesteld dat voor toekenning van schadevergoeding sprake dient te zijn van een toerekenbare onrechtmatige overheidshandeling. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. De opeenvolgende rechtsmiddelen, die tegen het besluit van 12 juli 2001 zijn aangewend, hebben niet geleid tot herroeping door het bestuursorgaan van het besluit of vernietiging daarvan door de rechtbank. Derhalve dient te worden uitgegaan van de rechtmatigheid van dat besluit. Mitsdien bestaat ook in bezwaar geen aanleiding om het verzoek om schadevergoeding toe te wijzen. Omdat er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over de conclusie dat het bezwaarschrift kennelijk ongegrond is, is op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgezien van het horen van eiseres. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder aangevoerd dat eiseres kennelijk misbruik heeft gemaakt van het procesrecht door een verkeerd rechtsmiddel in te stellen, zodat de rechtbank wordt verzocht eiseres in de proceskosten te veroordelen.
2.6 Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat zij in aanmerking dient te komen voor een schadevergoeding van € 10.000,- voor het ondergane leed, de gemaakte kosten en het niet kunnen nakomen van haar afspraken in de VS. De weigering eiseres hier te lande toe te laten is onrechtmatig geweest. In tegenstelling tot wat verweerder stelt heeft eiseres wel voldaan aan de haar opgedragen bewijsplicht, zoals verwoord in rechtsoverweging 2.5 van de uitspraak van 18 december 2001 van deze rechtbank en nevenzittingsplaats. Tot slot is de hoorplicht geschonden. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres desgevraagd verklaard dat de aan eiseres toegekende schadevergoeding van fl 1300,- onvoldoende is en dat deze rechtbank en nevenzittingsplaats bij zijn beoordeling de materiële schade die eiseres heeft geleden, niet heeft betrokken.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.7 Ingevolge artikel 8:73, eerste lid, Awb kan de rechtbank, indien zij het beroep gegrond verklaart, indien daarvoor gronden zijn, op verzoek van een partij de door haar aangewezen rechtspersoon veroordelen tot vergoeding van de schade die die partij lijdt. Voorts bestaat, blijkens Algemene wet bestuursrecht, Tekst & Commentaar, vierde druk, aantekening 5, de mogelijkheid om, gelijk hier het geval is, “(…) bij het bestuursorgaan een afzonderlijk verzoek in te dienen om vergoeding van schade die het gevolg is van het vernietigde besluit en tegen de beslissing op dat verzoek rechtsmiddelen aan te wenden”.
2.8 Nu het beroep van eiseres gericht tegen het besluit van 12 juli 2001, waarbij eiseres de toegang tot Nederland is geweigerd, bij voornoemde uitspraak van 18 december 2001 ongegrond is verklaard en eiseres hiertegen geen rechtsmiddelen heeft aangewend, is in rechte vast komen te staan dat het besluit van 12 juli 2001 rechtmatig is genomen. De stelling van eiseres dat zij in aanmerking dient te komen voor schadevergoeding wegens de gestelde onrechtmatige toegangsweigering, treft geen doel. Slechts indien sprake is van gegrondverklaring van een beroep – en dus bij vernietiging van een besluit – kan een schadevergoeding worden toegekend. Desgevraagd heeft de gemachtige van eiseres ter zitting niet kunnen aangeven welk besluit vernietigd is en dus onrechtmatig was, noch welk beroep gegrond is verklaard. Nu is gesteld noch gebleken dat in de procedure gericht tegen de toegangsweigering sprake is van een vernietigd besluit, komt eiseres reeds om die reden niet in aanmerking voor toekenning van schadevergoeding. De enkele stelling van eiseres dat de toegangsweigering onrechtmatig was, is daartoe onvoldoende.
2.9 Voor zover de gemachtigde van eiseres ter zitting heeft beoogd te betogen dat eiseres in aanmerking dient te komen voor aanvullende schadevergoeding op de reeds aan haar toegekende schadevergoeding van fl. 1300,-, overweegt de rechtbank als volgt. Bij voornoemde uitspraak van 29 oktober 2001 is de aan eiseres opgelegde vrijheidsontnemende maatregel opgeheven en is aan eiseres een schadevergoeding toegekend voor de dagen dat zij onrechtmatig in het grenshospitium heeft verbleven. Indien eiseres het niet eens was met de hoogte van de aan haar toegekende schadevergoeding had het op haar weg gelegen om herziening van voornoemde uitspraak te verzoeken. Het onderhavige beroep kan, gelet op het voorgaande, dan ook niet leiden tot toekenning van een aanvullende schadevergoeding op de reeds in de bewaringsprocedure aan eiseres toegekende schadevergoeding. Gelet hierop heeft verweerder het verzoek om toekenning van schadevergoeding op goede gronden afgewezen.
2.10 Voorts heeft eiseres zich beroepen op schending van de hoorplicht. Met betrekking tot het horen in bezwaar is uitgangspunt de in artikel 7:2, eerste lid, Awb vervatte algemene regel dat er voor het bestuur een hoorplicht bestaat, behoudens de in artikel 7:3 Awb genoemde uitzonderingen. De vraag of sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar als bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder b, Awb moet worden beoordeeld aan de hand van de inhoud van het bezwaarschrift, in samenhang met hetgeen in eerste instantie door betrokkene is aangevoerd en met de motivering van de primaire beslissing. Er is sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht geoordeeld dat die situatie zich hier voordeed. Het bezwaarschrift bevatte geen aanknopingspunten op grond waarvan verweerder had moeten verwachten dat op de hoorzitting nog andere feiten of omstandigheden naar voren gebracht zouden worden die tot gegrondverklaring van het bezwaar hadden kunnen leiden. Verweerder heeft derhalve met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, Awb van het horen van eiseres kunnen afzien.
2.11 De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
2.12 De rechtbank is, anders dan verweerder, niet van oordeel dat eiseres kennelijk misbruik heeft gemaakt van het procesrecht. Het voorgaande in aanmerking genomen is er geen grond één van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.P. van der Lelie, rechter, en op 6 februari 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van J.M. Mills, griffier.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.