Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 05 / 50910
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 31 januari 2007
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1955, van Iraakse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. F. Fonville, advocaat te Haarlem,
de minister van Jusitie, voorheen de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
verweerder,
gemachtigde: mr. W.S. Leenders, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1.1 Eiser heeft op 19 december 2002 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel medische behandeling. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 27 januari 2004 afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit op 5 februari 2004 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 1 november 2005 gegrond verklaard en aan eiser de gevraagde verblijfsvergunning verleend met ingang van 28 september 2005, geldig tot 28 september 2006. Eiser heeft tegen dit besluit op 10 november 2005 beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 20 december 2006. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Eiser kan zich niet verenigen met de datum van ingang van de aan hem verleende verblijfsvergunning. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld, kort gezegd, dat verweerder, gelet op het ten tijde van eisers aanvraag geldende recht, ten onrechte heeft geconcludeerd dat hij eerst met ingang van 28 september 2005 heeft aangetoond te voldoen aan de voorwaarden voor het verlenen van de gevraagde verblijfsvergunning. Voorts heeft eiser zich in het aanvullend beroepschrift, zoals ter zitting nader toegelicht, op het standpunt gesteld dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte niet is ingegaan op het feit dat hij op de hoorzitting primair heeft bepleit dat verweerder in dit geval gebuik zou maken van zijn inherente afwijkingsbevoegdheid.
2.3 Verweerder stelt zich op het standpunt dat de ingangsdatum van 28 september 2005 correct is. Door eiser is eerst op die datum voldaan aan de voorwaarde dat hij dient aan te tonen te beschikken over een geldig document voor grensoverschrijding (hierna: paspoortvereiste). Naar het oordeel van verweerder is eiser op de juiste gronden niet vrijgesteld van het paspoortvereiste. Daarbij heeft verweerder er op gewezen dat de geldigheidsduur van het Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire (TBV) 2003/12, welke is verlengd bij TBV 2003/47, Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire (WBV) 2004/8 en WBV 2004/58, is verlopen per 1 januari 2005. Tevens was de vrijstelling van het paspoortvereiste, zoals is opgenomen in TBV 2003/12 niet onverkort van toepassing. Vrijstelling op grond daarvan werd alleen verleend zolang er geen centraal gezag is in Irak én zolang de Iraakse ambassade is gesloten. Vaststaat dat de ambassade ten tijde van het bestreden besluit weer open was en eiser had dan ook naar de ambassade kunnen gaan voor een nationaal paspoort. Tenslotte overweegt verweerder dat, nu hij een vergunning heeft verleend voor bepaalde tijd onder de beperking medische behandeling, hij niet meer hoeft te toetsen aan het door eiser gedane beroep op de inherente afwijkingsbevoegdheid.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.4 Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding.
2.5 Regels over de toepassing van deze afwijzingsgrond staan in het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Ingevolge artikel 3.72 Vb wordt een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet op grond van artikel 16, eerste lid, onder b, Vw afgewezen, indien de vreemdeling naar het oordeel van de minister heeft aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld.
2.6 Ingevolge artikel 26, eerste lid, Vw wordt een verblijfsvergunning, die van rechtswege rechtmatig verblijf inhoudt, verleend met ingang van de dag waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voldoet, maar niet eerder dan met ingang van de dag waarop de aanvraag is ontvangen.
2.7 Ingevolge artikel 3.103 Vb wordt de aanvraag getoetst aan het recht dat gold op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen, tenzij uit de Wet anders voortvloeit of het recht dat geldt op het tijdstip waarop de beschikking wordt gegeven, voor de vreemdeling gunstiger is.
2.8 In het TBV 2003/12, geldig van 20 maart 2003 tot en met 19 september 2003, staat dat vreemdelingen met de Iraakse nationaliteit die zich in Nederland bevinden zonder machtiging tot voorlopig verblijf (mvv), zonder Iraaks document voor grensoverschrijding en ook zonder laissez-passer, afgegeven door een Nederlandse vertegenwoordiging, worden vrijgesteld van het paspoortvereiste. Indien de situatie in Irak zich wijzigt, er wel een erkend centraal gezag is én de Iraakse ambassade te Den Haag weer open is, kunnen vreemdelingen met de Iraakse nationaliteit zich tot hen wenden voor het verkrijgen van een paspoort.
Door middel van TBV 2003/47, WBV 2004/8 en WBV 2004/58 is de geldigheidsduur van de bovenstaande regeling uit TBV 2003/12 verlengd tot en met 31 december 2004.
2.9 Op grond van het de voormelde TBV’s en WBV’s staat vast dat van 20 maart 2003 tot en met 31 december 2004 Iraakse vreemdelingen (beleidsmatig) waren vrijgesteld van het paspoortvereiste wanneer zij een aanvraag indienden voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Dat betekent dat eiser met ingang 20 maart 2003 - dat is drie maanden na de indiening van zijn onderhavige aanvraag en ruim twee jaar en ruim zeven maanden voor het bestreden besluit - was vrijgesteld van het paspoortvereiste. Ook ten tijde van het besluit in primo gold dat eiser van dat vereiste was vrijgesteld. Met het bepaalde in artikel 26, eerste lid, Vw in samenhang gezien met 3.103 Vb verdraagt zich niet dat verweerder aan eiser vervolgens in bezwaar alsnog het paspoortvereiste tegenwerpt. Hieraan kan niet afdoen dat tijdens de bezwaarprocedure de situatie in Irak is gewijzigd en in TBV 2003/12 is opgenomen dat indien de situatie zich wijzigt vreemdelingen met de Iraakse nationaliteit zich weer tot de betreffende instanties kunnen wenden voor het verkrijgen van een paspoort. Van een zodanig gewijzigde situatie in Irak was immers ten tijde van (het moment gelegen drie maanden na) de aanvraag van verzoeker, waarop door verweerder toen nog geen beslissing was genomen, geen sprake.
2.10 Het bestreden besluit is in strijd met artikel 7:12 Algemene wet bestuursrecht (Awb) nu verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat 28 september 2005 de juiste ingangsdatum is voor de aan eiser verleende verblijfsvergunning.
2.11 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De overige aangevoerde gronden behoeven geen nadere bespreking.
2.12 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
2.13 Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder het betaalde griffierecht ad € 138,- dient te vergoeden.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken opnieuw te beslissen op bezwaarschrift van 5 februari 2004, met inachtneming van hetgeen is overwogen in deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiser moet voldoen;
3.5 wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ad € 138,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, en op 31 januari 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. R.C.G. Beentjes, griffier.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.