ECLI:NL:RBSGR:2007:AZ9471

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 07/4972
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitzetting van Iraakse vreemdeling met EU-document en zicht op uitzetting

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 23 februari 2007 uitspraak gedaan in een beroep tegen de bewaring van een Iraakse vreemdeling, eiser, die in het Uitzetcentrum te Zestienhoven verblijft. Eiser heeft aangevoerd dat hij van verschillende bronnen, waaronder luchtvaartmaatschappijen, heeft vernomen dat Irakezen met een EU-document niet worden toegelaten op vluchten naar Irak, waardoor er geen zicht op uitzetting zou zijn. De rechtbank heeft verweerder, de Minister van Justitie, opgedragen inzicht te verschaffen in het aantal geslaagde uitzettingen naar Noord-Irak met een EU-document en het aantal pogingen daartoe. Verweerder kon echter geen afdoende informatie verstrekken en meldde slechts dat in 2007 tot op heden één persoon met een EU-document naar Noord-Irak is uitgezet.

De rechtbank oordeelde dat verweerder niet het gevraagde inzicht heeft verschaft en geen afdoende redenen heeft gegeven voor het ontbreken van deze informatie. Hierdoor bleef het betoog van eiser onvoldoende weersproken, en kon niet langer worden gesteld dat er zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, beval de opheffing van de bewaring met ingang van de uitspraak, wees het verzoek om schadevergoeding af en veroordeelde verweerder in de proceskosten.

De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de rechtspositie van vreemdelingen die in Nederland verblijven en de voorwaarden waaronder zij kunnen worden uitgezet. De rechtbank benadrukte dat het ontbreken van zicht op uitzetting een belangrijke factor is in de beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaring.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken
Registratienummer: Awb 07/4972
Uitspraak op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
in het geding tussen:
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1972,
van Iraakse nationaliteit,
IND dossiernummer 9605.24.2009,
thans verblijvende in het Uitzetcentrum te Zestienhoven,
raadsman mr. H. Loth,
eiser;
en
De Minister van Justitie,
als rechtsopvolger van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
vertegenwoordigd door mr. drs. J.P.M. Wuite,
ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND),
verweerder.
1. Procesverloop
Eiser heeft op 2 februari 2007 beroep ingesteld tegen het voortduren van de bewaring.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan eiser en aan de rechtbank toegezonden. Eiser is in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Het beroep is behandeld ter zitting van 15 februari 2007. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
Ter zitting heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld nadere informatie te verschaffen, van welke gelegenheid gebruik is gemaakt bij brieven van 19 februari 2007 en 21 februari 2007. Eiser heeft hierop bij brief van 21 februari 2007 gereageerd. Partijen hebben toestemming gegeven op het beroep zonder nader behandeling ter zitting te beslissen. Daarop is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1 Eiser stelt dat geen zicht op uitzetting bestaat, omdat hij valt onder het bereik van de motie De Wit c.s.(TK 2006-2007, 19637, nr. 1118),waarin de regering wordt verzocht per direct over te gaan tot het bieden van categorale bescherming aan asielzoekers uit Centraal en Zuid-Irak, en de in reactie daarop geschreven brief van de Minister van Justitie van 13 december 2006 (TK 2006-2007, 19637, nr. 1120). Dat eiser ongewenst is verklaard is in zijn visie niet relevant; daartoe verwijst hij naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingplaats Amsterdam van 4 januari 2007, Awb 06/62389, LJN: AZ7332.
Dat betoog faalt. De motie heeft betrekking op asielzoekers uit Centraal- en Zuid-Irak. Eiser is echter afkomstig uit Noord-Irak.
2.2 Eiser heeft voorts betoogd dat zicht op uitzetting ontbreekt, omdat na een eerder mislukte poging op 23 december 2006 nu ook de poging hem uit te zetten op 27 januari 2007 is mislukt vanwege het ontbreken van een EU-document.
Uit de door verweerder bij brief van 19 februari 2007 overgelegde informatie blijkt dat het ontbreken van een EU-document te wijten was aan gebrekkige communicatie, gelegen in de risicosfeer van verweerder. Van onvoldoende voortvarend handelen van verweerder en daarmee van het ontbreken van zicht op uitzetting op dat moment is de rechtbank echter niet gebleken.
2.2 Eiser voert ten slotte aan dat hij van verschillende kanten, waaronder de betrokken luchtvaartmaatschappij, heeft vernomen dat Irakezen met een EU-document niet worden toegelaten op vluchten naar Irak, zodat zicht op uitzetting op een redelijke termijn ontbreekt.
Mede naar aanleiding daarvan heeft de rechtbank verweerder opgedragen inzicht te verschaffen in het aantal geslaagde uitzettingen naar Noord-Irak met een EU-document, en het aantal daartoe ondernomen pogingen.
Verweerder heeft bij brief van 21 februari 2007 aangegeven dat het niet mogelijk is de gevraagde informatie te achterhalen. Voorts heeft verweerder meegedeeld dat in 2007 tot op heden één persoon met een EU-document is uitgezet naar Noord-Irak.
De rechtbank stelt vast dat verweerder het gevraagde inzicht niet heeft verschaft en daarvoor geen afdoende reden heeft gegeven. Aldus is het betoog van eiser onvoldoende weersproken gebleven, en kan niet langer worden gesteld dat zicht op uitzetting binnen redelijke termijn bestaat.
Het beroep zal gegrond worden verklaard en de opheffing van de bewaring zal worden bevolen. Voor toekenning van schadevergoeding acht de rechtbank geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de bewaring met ingang van heden;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechts¬persoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.M.J. Bouwman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van M.H. van Wendel als griffier, op
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.