ECLI:NL:RBSGR:2007:AZ9428

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/58089
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting van gedwongen uitzetting van vreemdelingen in het kader van het generaal pardon

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 22 februari 2007 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de bewaring van eiser, een burger van Tadzjikistan. Eiser was op 22 augustus 2006 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak heropend om te beoordelen of er nog voldoende perspectief op uitzetting bestond en of de voortzetting van de bewaring gerechtvaardigd was. De rechtbank concludeert dat eiser behoort tot de doelgroep van de brief van 14 december 2006, waarin het kabinet heeft aangegeven dat gedwongen uitzettingen van ex-asielzoekers tijdelijk worden opgeschort. De rechtbank oordeelt dat er vanaf 14 december 2006 geen zicht meer was op uitzetting van eiser, waardoor de maatregel van bewaring niet langer het doel diende waarvoor deze was opgelegd. De rechtbank verklaart het beroep van eiser gegrond en heft de maatregel van bewaring op. Tevens wordt eiser schadevergoeding toegekend voor de onrechtmatige bewaring, vastgesteld op € 560,-, en worden de proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 06/58089
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2006
inzake
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1969,
nationaliteit Burger van Tadzjikistan,
verblijvende te Rotterdam in de penitentiaire inrichting (detentieboot),
eiser,
gemachtigde mr. M.C. Heijnneman,
tegen
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde mr. F.S. Schoot.
Procesverloop
Op 22 augustus 2006 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Bij uitspraken van de rechtbank, zittinghoudende te ’s-Hertogenbosch, van 11 september 2006 en 7 november 2006, zijn eerdere beroepen, strekkende tot opheffing van de vreemdelingenbewaring, ongegrond verklaard.
Eiser heeft op 28 november 2006 beroep ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontneming. Voorts is om schadevergoeding verzocht.
Naar aanleiding van het beroep heeft verweerder op 28 november 2006 een voortgangsrapportage ingezonden. De gemachtigde van eiser heeft hierop, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, gereageerd bij schrijven van 30 november 2006.
De zaak is behandeld op de zitting van 12 december 2006, waar eiser is verschenen bij mr. F.A.M. te Braake, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder is eveneens verschenen bij gemachtigde.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:68, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek heropend teneinde partijen in de gelegenheid te stellen nadere inlichtingen te verschaffen.
Verweerder heeft de rechtbank op 20 december 2006 bedoelde inlichtingen verschaft. De gemachtigde van eiser heeft hierop gereageerd bij schrijven van 20 december 2006.
Partijen hebben op 20 en 21 december 2006 toestemming als bedoeld in artikel 8:57, tweede lid, van de Awb gegeven. Daarop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ter beoordeling ligt thans de vraag voor of er - nog steeds - voldoende perspectief bestaat op uitzetting van eiser en of verweerder voldoende voortvarend handelt teneinde de uitzetting te effectueren. Voorts is van belang te beoordelen of voortzetting van de bewaring ook overigens, bij afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid nog gerechtvaardigd is.
2. Uit de gedingstukken blijkt dat eiser bij besluit van 6 november 2006 ongewenst is verklaard. Dit besluit is bij brief van 29 november 2006 ingetrokken. De behandelend unit zal opnieuw beslissen. Eiser mag dit nieuwe besluit in Nederland afwachten.
3. Namens eiser is ter zitting van 12 december 2006 een beroep gedaan op het feit dat de uitzetting van vreemdelingen die mogelijkerwijs van een in te stellen "generaal pardon" zouden kunnen profiteren tijdelijk is opgeschort. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat deze opschorting slechts gold voor de periode totdat de Tweede Kamer zou hebben gedebatteerd over de motie Bos c.s. over een pardonregeling voor asielzoekers die hun eerste aanvraag voor 1 april 2001 indienden en Nederland niet hebben verlaten (Kamerstukken II 2006/7, 19637, nr. 1106).
4. In zijn brief van 14 december 2006 aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft de minister-president aangegeven dat het kabinet zich diepgaand heeft beraden op de door de Tweede Kamer aangenomen motie-Dijsselbloem c.s. (Kamerstukken II 2006/7, 19637, nr. 1113). In deze beraadslagingen zijn de kabinetsreacties op de eerder aangenomen moties met betrekking tot een generaal pardon en een moratorium betrokken. Het kabinet acht het onjuist nu welke beslissing dan ook te nemen die vooruitloopt op een mogelijke pardonregeling. Gelet op de herhaalde Kameruitspraken wenst het kabinet echter te voorkomen dat verdere discussies ontstaan rond de verwijdering van ex-asielzoekers in het kader van het project Terugkeer. Het kabinet heeft daarom besloten om, zonder daarmee te anticiperen op toekomstige regelingen, ten aanzien van de groep ex-asielzoekers die in de laatste fase van behandeling zijn bij het project Terugkeer, gedurende de demissionaire periode gedwongen uitstroom uit het project niet te effectueren wanneer dat op humanitaire bezwaren stuit, in het bijzonder bij gezinnen met kinderen. De uitzettingen van deze groep worden per direct opgeschort. Dit besluit maakt nu onderdeel uit van het kabinetsbeleid.
5. De rechtbank heeft in de brief van de minister-president aanleiding gezien het onderzoek in deze zaak te heropenen. De rechtbank heeft partijen verzocht om hun standpunt over de vraag of eiser behoort tot de kring van personen jegens wie het kabinet blijkens voornoemde brief van de minister-president van 14 december 2006 heeft besloten om gedurende de demissionaire periode gedwongen uitstroom niet te effectueren en de uitzetting op te schorten. En indien het antwoord op die vraag ja is, welke gevolgen daaraan worden verbonden.
6. Verweerder heeft zich in zijn reactie van 20 december 2006 op het standpunt gesteld dat eiser vooralsnog niet onder de zogenaamde groep voor het mogelijk in te stellen "generaal pardon" valt vanwege het feit dat nog wordt beoordeeld of eiser opnieuw (na intrekking van de beschikking van 6 november 2006) ongewenst vreemdeling wordt verklaard. Nu er nog geen duidelijkheid is op dit punt handhaaft verweerder vooralsnog de inbewaringstelling.
7. Namens eiser is in reactie hierop aangevoerd dat geen sprake is van een ongewenstverklaring. Er is jegens eiser geen vervolging ingesteld. Eiser heeft op 16 juni 2000 een asielaanvraag ingediend. Eiser verblijft evenals zijn echtgenote en kind (deze met vergunning tot verblijf) rechtmatig in Nederland. Aan uitzetting van eiser wordt niet gewerkt terwijl niet binnen de wettelijke termijn is beslist op zijn herhaalde asielaanvraag.
8. De rechtbank overweegt als volgt.
9. Onbetwist is dat eiser vóór de inwerkingtreding van de Vw 2000 een asielaanvraag heeft ingediend, en dat hij een gezin met kind heeft. Het moet er derhalve voor worden gehouden dat eiser behoort tot de doelgroep van de brief van 14 december 2006.
10. Naar het oordeel van de rechtbank bevat de tekst van de brief van 14 december 2006 geen aanknopingspunten voor de juistheid van de door verweerder betrokken stelling dat de gedwongen uitzetting van personen met criminele antecedenten niet zal worden opgeschort.
11. De omstandigheid dat in de "motie Bos" wel een voorbehoud is gemaakt ten aanzien van "oorlogsmisdadigers en veroordeelden wegens ernstige delicten" maakt dat niet anders, nu immers de opschorting van gedwongen uitzettingen dient te voorkomen dat verdere discussies ontstaan rond de verwijdering van ex-asielzoekers in het kader van het project Terugkeer, en het kabinet uitdrukkelijk heeft aangegeven dat het kabinet niet wenst te anticiperen op toekomstige regelingen. De rechtbank begrijpt de brief van 14 december 2006 aldus, dat onomkeerbare stappen dienen te worden voorkomen en dat de vreemdeling daarom in voorkomende gevallen het voordeel van de twijfel dient te worden gegeven.
12. Dit klemt te meer nu niet in geschil is dat thans geen sprake is van ongewenstverklaring van eiser. Verweerder heeft om hem moverende redenen op 29 november 2006 het besluit tot ongewenstverklaring van 6 november 2006 ingetrokken. Een nieuw besluit tot ongewenstverklaring is nog niet genomen. Eiser mag deze nieuwe beslissing in Nederland afwachten. Nu voorts niet gebleken is van een veroordeling wegens ernstige delicten ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de eventuele criminele antecedenten van eiser in de weg zouden staan aan de opschorting uit beleidsmatige overwegingen van de gedwongen uitzetting van eiser als voorzien in de brief van het kabinet van 14 december 2006.
13. Daarmee moet worden aangenomen dat vanaf 14 december 2006 geen zicht meer bestond op uitzetting van eiser. De maatregel van bewaring kon vanaf die datum derhalve niet langer het doel dienen waarvoor zij aan eiser was opgelegd. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard. De maatregel van bewaring dient te worden opgeheven.
14. Hetgeen overigens is aangevoerd behoeft mitsdien geen bespreking meer.
15. Nu de bewaring met ingang van 14 december 2006 onrechtmatig is te achten acht de rechtbank in beginsel gronden van billijkheid aanwezig om de vreemdeling schadevergoeding toe te kennen.
16. Uitgangspunt bij de vaststelling van de schadevergoeding vormt de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak betreffende de vergoeding van immateriële schade bij inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, die uitgaat van een schadevergoeding van € 70,- voor elke dag die in het huis van bewaring is doorgebracht.
17. Overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal de rechtbank de dag waarop de bewaring is geëindigd, te weten 22 december 2006, buiten beschouwing laten bij de vaststelling van de schadevergoeding, zodat de vreemdeling in beginsel over de periode van 14 december 2006 tot en met 21 december 2006 schadevergoeding toekomt.
In totaal bedraagt de schadevergoeding 8 x € 70,-- is € 560,--.
Voorts acht de rechtbank termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb, te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op in totaal € 805,- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
* 1 punt voor het indienen van het beroepschrift;
* 0,5 punt voor het reageren op de voortgangsrapportage;
* 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
* waarde per punt € 322,-;
* wegingsfactor 1.
18. Aangezien ten behoeve van de vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
19. Mitsdien wordt beslist als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gericht tegen de bewaring gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming ex artikel 59 van de Vw 2000 van eiser met ingang van 22 december 2006;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe, ten laste van de Staat der Nederlanden, ten bedrage van € 560,-;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 805,-, te vergoeden door de Staat der Nederlanden.
Aldus gedaan door mr. A.F.C.J. Mosheuvel als rechter in tegenwoordigheid van
W.G.M. de Boer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2006.
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van
€ 560,- (ZEGGE: VIJFHONDERDZESTIG EURO)
Aldus gedaan op 22 december 2006 door mr. A.F.C.J. Mosheuvel.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschriften verzonden: