ECLI:NL:RBSGR:2007:AZ9424

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/5446
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van generaal pardon in vreemdelingenrechtelijke bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 27 februari 2007 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de bewaring van eiser, een burger van Azerbeidzjan. Eiser was op 26 oktober 2006 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de vraag beoordeeld of eiser in aanmerking komt voor een generaal pardon, dat onderdeel uitmaakt van de kabinetsformatie onder leiding van kabinet Balkenende IV. De criteria voor het generaal pardon zijn onder andere dat de eerste asielaanvraag voor 1 april 2001 is ingediend en dat er geen contra-indicaties zijn op basis van criminaliteit of oorlogsmisdrijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet voldoet aan deze criteria, aangezien hij sinds 9 juli 2003 met onbekende bestemming was vertrokken en niet heeft deelgenomen aan het project terugkeer. De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen de bewaring ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende zicht op uitzetting bestaat en dat de voortzetting van de bewaring niet in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000. De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 07/5446
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 februari 2007
inzake
[eiser] dan wel [eiser],
geboren op [geboortedatum] 1980,
alias [eiser] alias [eiser],
geboren op [geboortedatum] 1983,
nationaliteit Burger van Azerbeidzjan,
verblijvende te Rotterdam in de penitentiaire inrichting (detentieboot),
eiser,
gemachtigde mr. K. Mohassel Zadeh,
tegen
de Minister van Justitie,
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde mr. S.H.M. Maas.
Procesverloop
Op 26 oktober 2006 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van de rechtbank, zittinghoudende te ’s-Hertogenbosch, van 5 december 2006, is het eerste beroep, strekkende tot opheffing van de vreemdelingenbewaring, ongegrond verklaard.
Eiser heeft op 6 februari 2007 beroep ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontneming. Voorts is om schadevergoeding verzocht.
Naar aanleiding van het beroep heeft verweerder op 7 februari 2007 een voortgangsrapportage ingezonden. De gemachtigde van eiser heeft hierop, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, gereageerd bij schrijven van 8 februari 2007.
De zaak is behandeld op de zitting van 20 februari 2007, waar eiser is verschenen bij gemachtigde. Verweerder is eveneens verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. Anders dan de gemachtigde van eiser ziet de rechtbank, gelet op de voortgangsrapportage van verweerder, geen aanleiding eiser te horen.
2. Ter beoordeling ligt thans de vraag voor of er - nog steeds - voldoende perspectief bestaat op uitzetting van eiser en of verweerder voldoende voortvarend handelt teneinde de uitzetting te effectueren. Voorts is van belang te beoordelen of voortzetting van de bewaring ook overigens, bij afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid nog gerechtvaardigd is.
3. Namens eiser is - kort weergegeven - aangevoerd dat zicht op uitzetting ontbreekt, omdat eiser vermoedelijk onder het generaal pardon zal vallen.
4. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het onderzoek bij de Azerbeidzjaanse autoriteiten, waar eiser op 16 november 2006 schriftelijk is gepresenteerd, nog loopt en dat maandelijks door de Dienst Terugkeer & Vertrek wordt gerappelleerd, laatstelijk op 6 februari 2007.
5. Gelet op het voorgaande bestaat er naar het oordeel van de rechtbank vooralsnog voldoende zicht op uitzetting en kan niet worden gesteld dat verweerder onvoldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt.
6. Ten aanzien van de vraag of eiser aanspraak maakt op een generaal-pardonregeling overweegt de rechtbank het volgende.
Mede naar aanleiding van de Tweede Kamermoties Dijsselbloem en Bos is een generaal pardon onderdeel geweest van de besprekingen binnen de kabinetsformatie die hebben geleid tot een inmiddels geïnstalleerd kabinet Balkenende IV. Voor zover thans bekend zijn de coalitiepartijen een ontwerp voor een generaal pardon overeengekomen dat op hoofdlijnen als volgt zal gaan worden gepresenteerd en waarbij aan de volgende objectieve criteria moet worden voldaan:
a. een eerste asielaanvrage ingediend voor 1 april 2001;
b. ten aanzien van wie geen contra-indicaties om reden van criminaliteit (criteria voor ongewenstverklaring) of oorlogsmisdrijven bestaan;
c. voor 13 december 2006 in opvang van het project terugkeer verkeerden (oorspronkelijk project en zij-instroom) en alsnog in procedure waren verwikkeld onderscheidenlijk nog niet waren uitgestroomd, dan wel;
d. op dat moment Nederland niet verlaten hadden of daaruit verwijderd waren en blijkens een uitdrukkelijke verklaring van de burgemeester van een gemeente daar bekend waren en aantoonbaar sinds begin 2006 verbleven in het kader van noodopvang (zoals gedefinieerd in het kader van het project terugkeer) dan wel daarin terecht zijn gekomen in de loop van 2006 in onmiddellijke aansluiting op hun uitstroom uit het project terugkeer bedoeld onder c, dan wel;
a. op grond van de oude vreemdelingenwet in het kader van het categoriale beschermingsbeleid of op medische gronden een tijdelijke verblijfsvergunning hadden verkregen, welke nog niet was ingetrokken op 13 december 2006. (…)
7. De rechtbank stelt vast dat eiser vooralsnog niet voldoet aan de vereisten van de hoofdlijnen van dat generaal pardon, nu hij sinds 9 juli 2003 met onbekende bestemming was vertrokken en niet heeft deelgenomen aan het project terugkeer noch heeft aangetoond Nederland niet te hebben verlaten. De grief faalt derhalve.
8. Ook overigens is de rechtbank van oordeel, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, dat het voortduren van de bewaring niet in strijd is met de Vw 2000 en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten.
9. Het namens eiser ingediende verzoek om schadevergoeding zal worden afgewezen, nu ingevolge artikel 106 van de Vw 2000 een dergelijk verzoek kan worden toegewezen indien de rechtbank de opheffing van de bewaring beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van de maatregel wordt opgeheven, hetgeen in casu niet het geval is.
10. Voor een veroordeling van één der partijen in de door de andere partij gemaakte kosten bestaat geen aanleiding.
11. Mitsdien wordt beslist als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gericht tegen de bewaring ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gedaan door mr. E.H.M. Druijf als rechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van W.G.M. de Boer als griffier op 27 februari 2007.