Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 94 en artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 07/4841
V-nr.: [nummer]
inzake: [eiser], geboren op [geboortedatum] 1965, alias [eiser], geboren op [geboortedatum] 1975, van Marokkaanse nationaliteit, voorheen verblijvende in het Uitzetcentrum Zestienhoven te Rotterdam, eiser,
gemachtigde: mr. J.J. Wedemeijer, advocaat te Alkmaar,
tegen: de Minister van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. T. Nauta, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 30 januari 2007 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Bij beroepschrift van 1 februari 2007 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel. Tevens is verzocht om toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 8 februari 2007. Eiser is niet ter zitting verschenen. De gemachtigde van eiser is met voorafgaande kennisgeving per fax van 8 februari 2007, waarin tevens de gronden van het beroep naar voren zijn gebracht, niet ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen om nadere inlichtingen te verstrekken. Verweerder heeft de gevraagde inlichtingen bij brief van 9 februari 2007 verstrekt. Eiser heeft bij brief van 12 februari 2007 op voornoemde inlichtingen gereageerd. Beide partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven het onderzoek zonder nadere zitting te sluiten. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.
II. OVERWEGINGEN
Eiser heeft in het faxbericht van 8 februari 2007 het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
Ondanks de bestendige jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) dient het strafrechtelijk voortraject, dat aan het opleggen van de onderhavige maatregel vooraf is gegaan, door de vreemdelingenrechter te worden getoetst. Er is in het onderhavige geval geen enkel redelijk vermoeden van een strafbaar feit. Op geen enkele wijze heeft de politie tot de conclusie kunnen komen dat de persoon die tegenover de supermarkt De Lidl stond, verdachte was van een overval. Eiser is inmiddels uitgezet naar Spanje waardoor het de facto onmogelijk is om het strafrechtelijk voortraject beoordeeld te krijgen, te meer nu het in casu slechts gaat om een schadevergoedingsprocedure. Artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) geeft recht op toegang tot een rechter in verband met het burgerlijk recht. Deze toegang tot de civiele rechter dient niet onnodig ingewikkeld te zijn. Nu het thans slechts gaat om een verzoek om schadevergoeding kan de rechtbank uit dit recht van artikel 6 van het EVRM afleiden dat zij bevoegd is hiervan kennis te nemen, waarbij de nationale regels buiten toepassing dienen te worden gesteld.
Verweerder heeft in de brief van 9 februari 2007 het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
De geplande uitzetting van eiser naar Madrid heeft op 8 februari 2007 om 8.10 uur daadwerkelijk plaatsgevonden.
In het onderhavige geval heeft verzoeker de mogelijkheid het strafrechtelijk voortraject ter toetsing voor te leggen aan de strafrechter. Artikel 6 van het EVRM strekt er niet toe de vreemdelingenrechter een verstrekkender of meeromvattende rechtsmacht te verlenen dan de nationale wet hem toekent. Gelet op bestendige jurisprudentie van de AbRS kan het strafrechtelijk voortraject niet door de vreemdelingenrechter worden getoetst.
Eiser heeft in reactie op verweerders inlichtingen het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
Verweerder stelt ten onrechte dat in casu een rechtsgang naar de strafrechter mogelijk is. Eiser bevindt zich thans niet meer in het strafrechtelijk voortraject. De enige gang die openstaat is die naar de civiele rechter. Het betreft hier een omslachtige procedure waarbij ook nog (onder meer ) vastrecht dient te worden betaald. Artikel 6 van het EVRM vereist dat de weg om een burgerlijk recht vastgesteld te krijgen niet nodeloos gecompliceerd dient te zijn. De bestendige jurisprudentie van de AbRS heeft het de vreemdeling nodeloos ingewikkeld gemaakt door hem eerst te verwijzen naar de civiele rechter waarna de vreemdelingenrechter pas kan oordelen over de rechtmatigheid van de vrijheidsontnemende maatregel. De omstandigheid dat eiser reeds is uitgezet maakt het doorlopen van vorenbedoelde procedure onmogelijk.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank stelt vast dat de bewaring op 8 februari 2007 is opgeheven. Thans moet worden beoordeeld of er gronden zijn om schadevergoeding toe te kennen.
Voor zover eiser heeft willen betogen dat het hier een op zichzelf staand verzoek om toekenning van schadevergoeding gaat, volgt de rechtbank dit betoog niet en overweegt hiertoe als volgt.
Ingevolge artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000 kan de rechtbank, indien zij de opheffing van een maatregel strekkende tot vrijheidsontneming beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, een vergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Er zal slechts dan aanleiding zijn een verzoek om toekenning van schadevergoeding toe te wijzen, indien oplegging dan wel voortduring van de maatregel op enig moment onrechtmatig is te achten. Gelet op het vorenstaande kan de vraag of een verzoek als het onderhavige voor toewijzing in aanmerking komt, niet los worden gezien van de vraag naar de rechtmatigheid van de bewaringsmaatregel.
De rechtbank stelt vast dat het onderhavige verzoek om schadevergoeding berust op gronden die uitsluitend betrekking hebben op het strafrechtelijk voortraject.
Vooropgesteld moet worden dat een inhoudelijke beoordeling van een strafrechtelijk voortraject volgens vaste jurisprudentie van de AbRS in de onderhavige procedure niet ter toetsing voorligt. De bevoegdheid van de vreemdelingenrechter is beperkt tot de beoordeling van bij of krachtens de Vw 2000 uitgeoefende bevoegdheden.
De rechtbank neemt in aanmerking dat in zaken als de onderhavige, de rechtsgang naar de civiele rechter openstaat, ingeval de vreemdeling meent dat er onrechtmatigheden kleven aan het strafrechtelijk voortraject.
Voor zover eiser heeft betoogd dat de rechtsgang naar de civiele rechter een omslachtige en nodeloos gecompliceerde rechtsgang is, volgt de rechtbank dit betoog niet, nu onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat deze rechtsgang in het geval van eiser als niet werkbaar dient te worden beschouwd. Eisers grief dat vorenbedoelde rechtsgang onmogelijk is nu eiser reeds is uitgezet naar Spanje, slaagt niet, nu eiser zich in een civiele procedure kan laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Voor zover eiser met zijn stelling dat een rechtsgang naar de civiele rechter kosten met zich meebrengt heeft willen betogen dat niet kan worden gesproken van een “effective remedy” in de zin van artikel 13 van het EVRM, nu dergelijke kosten inherent zijn aan het systeem van rechtsbescherming.
Volgens vaste jurisprudentie van het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM), onder meer van 5 oktober 2000 (nr. 39652/98) en van 13 februari 2001 (nr. 39329/98), kunnen rechten worden ontleend aan artikel 6, eerste lid, van het EVRM, en meer in het bijzonder aan het daarin neergelegde recht op een eerlijke behandeling, indien de procedure betrekking heeft op het vaststellen van burgerlijke rechten en verplichtingen of het bepalen van de gegrondheid van een ingestelde (straf)vervolging. Hieruit zijn naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunten af te leiden die eisers standpunt met betrekking tot artikel 6 van het EVRM onderbouwen. Nu het onderhavige verzoek samenhangt met de rechtmatigheid van de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 59 van de Vw 2000 en artikel 6 van het EVRM geen betrekking heeft op een dergelijke maatregel, slaagt eisers grief op dit punt evenmin.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat zij zich in de onderhavige procedure kan uitlaten over het strafrechtelijk traject dat aan de bewaringsmaatregel is voorafgegaan. De rechtbank laat eisers grief die betrekking heeft op de door hem gestelde onrechtmatigheden in het strafrechtelijk voortraject dan ook buiten beschouwing.
De rechtbank stelt vast dat de rechtmatigheid van de oplegging en voortduring van de vreemdelingenbewaring tot het moment van oplegging overigens niet door eiser is betwist.
Gelet op de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting is de rechtbank voorts van oordeel dat de toepassing noch de tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de wet.
Derhalve wordt het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank acht, gelet op het vorenstaande, geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000 of artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 20 februari 2007 door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, in tegenwoordigheid van P. Deinum, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.