Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer, enkelvoudig
Nevenzittingsplaats Rotterdam
Reg.nr : AWB 07/969
V-nummer: [v-nummer]
Inzake: [eiser], eiser,
gemachtigde mr. D.H. van den Elzen, advocaat te Rotterdam,
tegen: de Minister van Justitie, voorheen de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde drs. J. Kuper.
1 Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] 1967 en de Chinese nationaliteit te bezitten. Op 31 oktober 2006 heeft verweerder eiser in bewaring gesteld.
2 Bij uitspraak van 22 november 2006 heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Rotterdam, het beroep inzake de opheffing van de maatregel van bewaring ongegrond verklaard.
3 Bij uitspraak van 27 december 2006 heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Rotterdam, het beroep, ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, ongegrond verklaard.
4 Op 5 januari 2007 heeft eiser wederom beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
5 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 25 januari 2007.
Eiser is bij zijn gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde I.C.M. van der Veen.
6 Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst. Verweerder is de gelegenheid geboden inzicht te verschaffen in het aantal presentaties bij de Chinese autoriteiten in 2006 en in welk aantal van de procedures een aanvraag heeft geresulteerd in een afgifte van een document of een weigering daarvan. Op 1 februari 2007 is door de rechtbank een brief van verweerder ontvangen. Gemachtigde van eiser heeft op
2 februari 2007 gereageerd op deze brief.
7 Op 14 februari 2007 heeft een nadere zitting plaatsgevonden. Eiser is bij zijn gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1 Ingevolge artikel 96, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), staat ter beoordeling of voortzetting van de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2.1 Verweerder heeft de rechtbank op 24 januari 2007 schriftelijke inlichtingen verstrekt over zijn handelen strekkend tot uitzetting van eiser. Verweerder heeft aangevoerd dat er voldoende voortvarend is gehandeld. Voorts is er zicht op uitzetting. Indien de volledige gegevens worden gegeven, kan een laissez-passer (hierna: lp) worden afgegeven.
2.2 Naar aanleiding van vragen van de rechtbank ter zitting van 25 januari 2007 heeft verweerder schriftelijk op 1 februari 2007 het volgende geantwoord.
“Ter zitting verzocht u mij aan te geven hoeveel presentaties hebben plaatsgevonden in 2006, en in welk aantal van de procedures een aanvraag heeft geresulteerd in een afgifte van een document of een weigering daarvan. Ik kan u als volgt berichten.
In 2006 zijn 1304 aanvragen om afgifte van een vervangend reisdocument gedaan bij de Chinese autoriteiten. In 37 gevallen is in 2006 door de autoriteiten een afgifte van een Laisser Passer toegezegd. In 113 gevallen is aangegeven dat op basis van de in die aanvraag verstrekte gegevens geen vervangend reisdocument zal worden afgegeven.
Uit de cijfers blijkt dat lp’s worden afgegeven door de Chinese autoriteiten. Derhalve is niet op voorhand uitgesloten dat de presentatie van eiser niet zal leiden tot afgifte van een vervangend reisdocument, zodat zicht op uitzetting aanwezig is.
Verweerder merkt op dat de zeggingskracht van cijfers beperkt is als het gaat om de kansrijkheid van een lp-aanvraag in het individuele geval. Bedacht moet worden dat in voorkomende gevallen geen lp wordt verstrekt omdat de vreemdeling onvolledige gegevens heeft opgegeven. Verweerder wil benadrukken dat indien de vreemdeling volledige en juiste persoonsgegevens verstrekt, dit in beginsel zal leiden tot afgifte van een vervangend reisdocument.”
3.1 De gemachtigde van eiser heeft ter zitting van 25 januari 2007 aangevoerd dat er geen zicht op uitzetting is omdat de Chinese autoriteiten niet meewerken aan uitzetting. Dit vermoeden heeft eisers gemachtigde gebaseerd op het feit dat hij de belangen van ongeveer 70 Chinese cliënten behartigt en nimmer een lp is afgegeven. Gelet hierop en op de stelling van verweerder dat lp’s worden afgegeven, heeft eisers gemachtigde verzocht informatie te verschaffen over het percentage afgegeven lp’s.
3.2 De gemachtigde van eiser heeft, naar aanleiding van de informatie van verweerder van 1 februari 2007, bij brief van 2 februari 2007 het volgende – samengevat – aangevoerd. Uit de door verweerder verstrekte cijfers blijkt dat de medewerking van de Chinese autoriteiten uiterst marginaal is. Als daarbij rekening wordt gehouden dat er in 2006 naar alle waarschijnlijkheid nog honderden lp-aanvragen van 2005 in behandeling waren, kan niet anders dan geconcludeerd worden dat het vooruitzicht op het verkrijgen van een vervangend reisdocument nagenoeg nihil is (minder dan 2% van de lopende aanvragen heeft in 2006 geresulteerd in afgifte van een lp). Van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn is dan ook in zijn algemeenheid geen sprake. Voorts wordt onvoldoende duidelijk wanneer de 37 lp’s zijn afgegeven. Het vermoeden bestaat dat deze aan het begin van 2006 zijn afgegeven. De ervaring heeft geleerd dat de medewerking van de Chinese autoriteiten ongeveer in maart 2006 is gestagneerd. Onduidelijk blijft in welke gevallen lp’s zijn verstrekt. Het is mogelijk dat enkel in die gevallen waar een verlopen reisdocument aanwezig is, een vervangend reisdocument is verstrekt.
4.1 Verweerder heeft ter zitting van 14 februari 2007 het volgende aangevoerd. Van het UFT is geen bericht ontvangen dat de Chinese autoriteiten het beleid ter zake van de lp’s hebben gewijzigd. Er kan geen verklaring worden gegeven voor de daling van de afgifte van +/- 300 afgegeven lp’s in 2005 tegenover de 37 afgegeven lp’s in 2006. Indien de vreemdeling volledige gegevens verstrekt, kan een lp worden afgegeven. Er is niet in beeld gebracht in welke gevallen er in 2006 wel lp’s zijn verstrekt. Voorts is het de gemachtigde niet bekend wanneer de lp’s in 2006 zijn afgegeven. Verweerder acht het niet nodig om de door de gemachtigde in de brief van 2 februari 2007 gestelde vragen te onderzoeken. De cijfers zouden moeilijk te achterhalen zijn.
4.2 Ter zitting van 14 februari 2007 heeft de gemachtigde van eiser het volgende nader aangevoerd. Uit zijn praktijk is bekend dat zelfs in de gevallen dat de vreemdeling een kopie van zijn paspoort heeft overgelegd er in 2006 geen lp is verstrekt. Na april 2006 is er geen reactie meer geweest van de zijde van de Chinese autoriteiten. Dit kan te maken hebben gehad met de wisseling van de consul medio 2006. Het lijkt er op dat sedert de aanwezigheid van de nieuwe consul er geen lp’s meer zijn afgegeven. Eisers lp-aanvraag was volledig ingevuld.
5 De rechtbank overweegt het volgende.
5.1 De rechtbank stelt vast dat er een daling is van het aantal verstrekte lp’s in 2006 ten opzichte van 2005. Hoewel er in 2005 ongeveer 300 lp’s zijn verstrekt, zijn er in 2006 slechts 37 van de 1304 aanvragen voor een laissez-passer gehonoreerd door de Chinese autoriteiten. Verweerder heeft, hoewel hierom uitdrukkelijk is gevraagd door zowel de rechtbank als eisers gemachtigde, geen informatie verstrekt waaruit blijkt dat er onlangs nog een lp is afgegeven, noch op grond van welke beschikbare informatie verstrekt door de vreemdelingen deze 37 lp’s zijn afgegeven. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat de daling van afgifte van lp’s niet veroorzaakt wordt door een beleidswijziging bij de Chinese autoriteiten en dat, gelet hierop, verweerder geen aanleiding ziet om op hoger niveau met de Chinese autoriteiten de werkwijze rondom de afgifte van lp’s te bespreken. De rechtbank kan verweerder niet volgen in deze stelling gelet op de gepresenteerde cijfers over 2005 en 2006. Verweerder heeft onvoldoende kunnen verklaren waardoor deze aanzienlijke daling in de afgifte van lp’s veroorzaakt zou zijn. Nu verweerder voorts geen aanleiding heeft gezien de vraag te beantwoorden wanneer de 37 lp’s zijn afgegeven, is de stelling van de gemachtigde van eiser dat sedert april 2006 geen lp’s door de Chinese autoriteiten zijn afgegeven niet weerlegd. Gelet op de thans beschikbare informatie over de (aantallen) afgegeven lp’s in 2006 heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt dat in de onderhavige zaak sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat in de onderhavige zaak onbetwist is gebleven dat eiser het lp-formulier dusdanig heeft ingevuld dat het UFT geoordeeld heeft dat het formulier kon worden doorgezonden naar de Chinese autoriteiten.
Door verweerder is derhalve onvoldoende onderbouwd dat het niet afgeven van de lp te wijten zou zijn aan onvoldoende informatieverstrekking door eiser.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn is.
5.2 De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat, gelet op hetgeen ter zitting aan de orde is gekomen, voortzetting van de maatregel van bewaring met ingang van 14 februari 2007 in strijd is met de Vw 2000 en bij afweging van alle betrokken belangen, in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
5.3 Het beroep is derhalve gegrond en de maatregel dient te worden opgeheven met ingang van 16 februari 2007.
5.4 Voorts acht de rechtbank voldoende gronden aanwezig om schadevergoeding toe te kennen voor 2 dagen onrechtmatige bewaring ten bedrage van 2 x € 70,-- = € 140,--.
5.5 De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 805,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, en 0,5 voor het verschijnen ter nadere zitting met een waarde per punt van € 322,-- en wegingsfactor 1.) Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
III Beslissing
De rechtbank ’s-Gravenhage:
1 verklaart het beroep gegrond;
2 beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 16 februari 2007;
3 wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan eiser schadevergoeding toe ten bedrage van € 140,-- ten laste van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie), te betalen door de griffier van de rechtbank;
4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 805,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (M inisterie van Justitie) als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden.
Aldus door mr. D.H. Hamburger, rechter, gedaan op 16 februari 2007, in tegenwoordigheid van mr. M. Hoebergen, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.