ECLI:NL:RBSGR:2007:AZ8861

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/9107 BESLU
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van landschapssubsidie en de definitie van landbouwgrond

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 29 januari 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen [X.] B.V. en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de intrekking van een landschapssubsidie. Eiseres, vertegenwoordigd door ir. S. Boonstra van LTO Noord, had beroep ingesteld tegen een besluit van de verweerder van 8 november 2005, waarbij de subsidie was ingetrokken. De rechtbank heeft de zaak op 23 januari 2007 behandeld.

De rechtbank overweegt dat de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer expliciet omschrijft wat onder landbouwgrond wordt verstaan. Eiseres had subsidie aangevraagd voor percelen die niet volledig in gebruik waren voor landbouw, aangezien er een wandelpark was aangelegd en op enkele delen biotoop specifieke plantensoorten werden vermeerderd. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van enige vorm van landbouw op de percelen, waardoor eiseres geen aanspraak kan maken op de subsidie.

De rechtbank wijst erop dat de Regeling vereist dat het gehele perceel landbouwkundig in gebruik moet zijn. De enkele toekenning van de bestemming 'agrarisch gebied met landschapswaarde' in het bestemmingsplan is niet voldoende om aan de definitie van landbouwgrond te voldoen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier A.J. Faase-van Rossum.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
derde afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 05/9107 BESLU
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[X.] B.V., te [vestigingsplaats], eiseres,
en
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder.
I. Ontstaan en loop van het geding
1. Bij brief van 14 december 2005 heeft eiseres beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 8 november 2005.
2. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
3. De zaak is op 23 januari 2007 ter zitting behandeld.
Eiseres heeft zich doen vertegenwoordigen door ir. S. Boonstra, werkzaam bij LTO Noord te Drachten. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A.], ambtenaar ten departemente.
II. Motivering
1. Bij besluit van 8 februari 2006 heeft verweerder het bestreden besluit gedeeltelijk herzien in die zin dat eiseres alsnog aanspraak kan maken op subsidie ten bedrage van € 162,26.
2. Op de voet van artikel 6:19, eerste lid, Awb wordt het beroep geacht mede te zijn gericht tegen dit nieuwe besluit.
3. Eiseres exploiteert percelen grond te [vestigingsplaats].
Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of de landschapspakketten of beheerseenheden 1, 2 (gedeeltelijk), 4 t/m 9 en 11 (hierna: de gronden) waarvoor eiseres bij besluit van 23 september 2002 voor een tijdvak eindigend op 31 december 2007 landschapssubsidie is verleend zijn gelegen op landbouwgrond als bedoeld in de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer (hierna: Regeling).
4. Eiseres betwist de rechtmatigheid van de intrekking van de subsidie. Zij voert daartoe aan dat de exploitatie van de gronden te typeren is als "elke andere vorm van bodemcultuur hier te landen". Op de gronden wordt nog steeds een beperkt agrarisch gebruik nagestreefd. Voorts hebben de gronden in het bestemmingsplan "Landelijk Gebied Berkenwoude" de bestemming "agrarisch gebied met landschapswaarde".
Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij verweerder heeft geïnformeerd dat een deel van de gronden is heringericht ten behoeve van een landschapselement (belevingstuin) en dat zij voor die herinrichting subsidie heeft ontvangen van verweerder. Een dergelijke herinrichting van agrarische percelen draagt bij tot het bereiken van de doelstellingen die de Regeling nastreeft.
5. Artikel 1, eerste lid, onderdeel f, van de Regeling bepaalt dat onder "landbouwgrond" wordt verstaan -voor zover hier van belang -
"grond waarop (...) enige vorm van akkerbouw, weidebouw, veehouderij, pluimveehouderij, tuinbouw - daaronder begrepen fruitteelt en het kweken van bomen, bloemen en bloembollen - en elke andere vorm van bodemcultuur hier te lande, (...) wordt bedreven (...)".
6. De rechtbank overweegt als volgt.
Nu de Regeling om aanspraak te kunnen maken op subsidie expliciet omschrijft wat onder landbouwgrond wordt verstaan komt geen betekenis toe aan het feit dat in het bestemmingsplan aan de gronden van eiseres de gebruiksbestemming "agrarisch gebied met landschapswaarde" is toegekend.
Uit de gedingstukken blijkt dat op de gronden een wandelpark is aangelegd en derhalve niet enige vorm van landbouw wordt bedreven. Dat op enkele delen van het perceel nog een aantal biotoop specifieke plantensoorten wordt vermeerderd kan niet tot de conclusie leiden dat voor het gehele perceel wordt voldaan aan de definitie van landbouwgrond. Het gehele perceel dient landbouwkundig in gebruik te zijn. Dit blijkt ook uit de Toelichting bij de Regeling die vermeldt dat de "regeling ziet op de bevordering van de ontwikkeling of het beheer van natuur, bos en landschap waar uitoefening van landbouwactiviteiten blijvend voorop staan".
7. Uit een rapport van de Dienst Landelijk Gebied van 27 oktober 2004 blijkt dat beheerseenheden 1 en 2 (gedeeltelijk) niet zijn gelegen op landbouwgrond, maar op erf/tuin. Dat deze gronden van de andere kavels zijn afgescheiden door een bomenhaag, leidt er niet toe dat geoordeeld kan worden dat daarop landbouw wordt bedreven. Dat de beheerseenheden 4 en 5 in het verlengde liggen van de grotendeels als subsidiabel aangemerkte beheerseenheid 3 betekent niet dat op deze gronden landbouw wordt bedreven.
8. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Verweerder heeft bij zijn nadere besluit van 8 februari 2006 het in beroep bestreden besluit weliswaar gewijzigd, maar deze wijziging is niet aan te merken als een wijziging naar aanleiding van hetgeen in beroep is aangevoerd.
III. Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gegeven door mr. G.P. Kleijn en in het openbaar uitgesproken op
29 januari 2007, in tegenwoordigheid van de griffier A.J. Faase-van Rossum.