ECLI:NL:RBSGR:2007:AZ8833

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/2735 WET
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de Huursubsidiewet en de Vangnetregeling bij termijnoverschrijding van aanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 1 februari 2007 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van een bijzondere bijdrage in de huurlasten op basis van de Huursubsidiewet (HSW) en de Vangnetregeling. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een bijzondere bijdrage, maar deze aanvraag was niet binnen de vereiste termijn van drie maanden na een inkomensdaling ingediend. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van in rechte te honoreren verwachtingen, aangezien er geen toezegging van de gemeente was dat de aanvraag als tijdig zou worden aangemerkt. Het beroep op het vertrouwensbeginsel werd afgewezen, en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.

De rechtbank behandelde de zaak op 23 januari 2007, waarbij eiseres in persoon verscheen, bijgestaan door haar raadsvrouwe, mr. I. Spoel. De verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Gravenhage, werd vertegenwoordigd door mr. J.A. Bogaards. De rechtbank overwoog dat de indieningstermijn van drie maanden strikt diende te worden nageleefd, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op deze regel rechtvaardigden. Eiseres had haar aanvraag pas op 13 oktober 2004 ingediend, terwijl de inkomensdaling al op 1 april 2003 had plaatsgevonden.

De rechtbank concludeerde dat de Vangnetregeling geen hardheidsclausule bevatte en dat de strikte toepassing van de indieningstermijn niet in strijd was met ongeschreven recht. Eiseres had bovendien niet aangetoond dat zij niet in staat was om tijdig de aanvraag in te dienen, en de gevolgen van haar afwachtende houding kwamen voor haar eigen rekening. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en legde geen proceskostenveroordeling op.

Uitspraak

Rechtbank ´s-Gravenhage
sector bestuursrecht
derde afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 05/2735 WET
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente ´s-Gravenhage, verweerder.
I. Ontstaan en loop van het geding
1. Bij besluit van 4 oktober 2004 heeft de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM), eiseres te kennen is gegeven dat zij over de periode 1 juli 2003 tot en met 30 juni 2004 geen recht heeft op huursubsidie en dat de reeds verleende huursubsidie over dit tijdvak wordt teruggevorderd.
2. Eiseres heeft vervolgens bij verweerder op 13 oktober 2004 een aanvraag om een bijzondere bijdrage in de huurlasten met ingang van 1 juli 2003 op grond van de zogenoemde Vangnetregeling ingediend.
Bij besluit van 5 november 2004 heeft verweerder de aanvraag van eiseres over het tijdvak van 1 juli 2003 tot 1 oktober 2003 afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 23 november 2004bij verweerder bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 9 maart 2005, verzonden op 11 maart 2005, heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
3. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 20 april 2005, ingekomen bij de rechtbank per faxbericht op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 23 januari 2007 ter zitting behandeld.
Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. I. Spoel als haar raadsvrouwe. Eiseres is vergezeld van haar dochter.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.A. Bogaards.
II. Overwegingen
1. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres bij haar aanvraag de indieningstermijn van drie maanden heeft overschreden. De aanvraag diende binnen drie maanden na de inkomensdaling te zijn ingediend. Wanneer een eerste aanvraag niet binnen die termijn is ingediend, verschuift de ingangsdatum naar de eerste dag van de kalendermaand volgend op de datum van indiening. Wanneer de inkomensdaling in het vorige subsidiejaar, zoals in het geval van eiseres per 1 april 2003, heeft plaatsgevonden en de aanvrager vraagt in het nieuwe subsidiejaar voor het eerste een bijzondere bijdrage aan, dan dient als datum inkomensdaling 1 juli 2003 te worden aangehouden. Op grond van artikel 26c van de Huursubsidiewet had eiseres de aanvraag vóór 1 oktober 2003 moeten indienen wilde zij in aanmerking komen voor een bijdrage op grond van de Vangnetregeling per 1 juli 2003. Verweerder is niet gebleken dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar kan worden geacht.
2. Eiseres heeft aangevoerd dat zij in bezwaar redenen heeft aangevoerd waarom zij haar aanvraag niet eerder kon doen. Eiseres meent dat verweerder met de vermelding in het bestreden besluit dat zij zelf had moeten begrijpen dat ze geen recht had op huursubsidie, dat zij had moeten zien dat het inkomen dat in het huursubsidiebericht is vermeld niet klopte met het inkomen dat zij in het betreffende jaar had ontvangen en dat zij daarbij hulp van anderen had kunnen inroepen, voorbij is gegaan aan hetgeen zij in bezwaar heeft aangevoerd. Eiseres acht het van belang dat het hier niet gaat om een aanvraag na afwijzing van een eerste aanvraag huursubsidie, maar om een aanvraag in het kader van de Vangnetregeling na beëindiging van een jarenlang lopende huursubsidie. Na een afwijzing van huursubsidie zou alsnog binnen een redelijke termijn een uitkering van de Vangnetregeling moeten kunnen worden aangevraagd. Verweerder heeft te zware eisen gesteld aan de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding en had, uitgaand van doel en strekking van de regeling, moeten bepalen dat de aanvraag kon worden toegewezen omdat zij was gedaan binnen een redelijke termijn nadat het negatieve besluit over de huursubsidie was ontvangen, aldus eiseres.
3.1 Bij Wet van 22 april 1998 (Stb. 1998, 289) is de Huursubsidiewet (hierna: HSW) gewijzigd in verband met het aan burgemeester en wethouders toedelen van de bevoegdheid een bijzondere bijdrage in de huurlasten toe te kennen (vangnetregeling huursubsidie, hierna: de Vangnetregeling). Daarbij is Hoofdstuk 4a (artikelen 26a t/m 26f) in de HSW ingevoegd, houdende bepalingen over een bijzondere bijdrage in de huurlasten in gevallen van een inkomensdaling die niet door de reguliere huursubsidie worden gecompenseerd.
3.2 In artikel 26b, eerste lid, van de HSW, zoals dit luidde ten tijde hier van belang, is bepaald dat indien voor het einde van het subsidietijdvak blijkt dat het actueel inkomen ten minste 20 procent lager ligt dan het rekeninkomen, burgemeester en wethouders op aanvraag aan een huurder een bijzondere bijdrage toekennen ter tegemoetkoming in de kosten van het huren van een woning.
3.3 Artikel 26c van de HSW luidde - ten tijde en voor zover hier van belang - als volgt:
1. Indien de aanvraag betrekking heeft op het eerste op de inkomensdaling
betrekking hebbende bijdragetijdvak waarvoor een bijzondere bijdrage in de huurlasten wordt toegekend (eerste aanvraag), vangt dat tijdvak aan:
a. indien de aanvraag wordt ingediend binnen drie maanden na de inkomensdaling:
1°. op de eerste dag van de kalendermaand als de inkomensdaling per die datum heeft plaatsgevonden;
2°. op de eerste dag van de kalendermaand die volgt op de inkomensdaling in andere gevallen dan bedoeld onder ten eerste;
b. indien de aanvraag ten minste drie maanden na de inkomensdaling wordt ingediend: op de eerste dag van de kalendermaand die volgt op de indiening van de aanvraag.
2. (...)
3. (...)
4. De bijzondere bijdrage in de huurlasten wordt steeds toegekend voor een tijdvak van ten hoogste drie maanden.
4.1 De rechtbank is van oordeel dat het dwingendrechtelijke karakter van het bepaalde in artikel 26c, eerste lid, aanhef en onder b, van de HSW uitgangspunt behoort te zijn voor het antwoord op de vraag of in een concreet geval terecht een bijzondere bijdrage is geweigerd, zij het dat in een uitzonderlijk geval sprake kan zijn van zodanig bijzondere omstandigheden dat onverkorte toepassing van dwingendrechtelijke wetsbepalingen in die mate in strijd komt met regels van ongeschreven recht, dat die onverkorte toepassing geen rechtsplicht meer kan zijn.
4.2 De rechtbank stelt vast dat de hardheidsclausule, zoals neergelegd in het destijds geldende artikel 26 van de HSW, in artikel 26c van de HSW niet van overeenkomstige toepassing is verklaard. De Vangnetregeling bevat geen hardheidsclausule. De Vangnetregeling dient naar haar aard reeds als zodanig te worden aangemerkt.
5.1 Het geschil spitst zich toe op de vraag of de aanvraag te laat is ingediend omdat deze niet binnen drie maanden na de inkomensdaling is ingediend.
5.2 Niet in geschil is dat de inkomensdaling in het onderhavige geval per 1 april 2003 heeft plaatsgevonden en dat de eerste aanvraag om toekenning van de bijzondere bijdrage per 1 juli 2003 op 13 oktober 2004 is ingediend.
5.3 De rechtbank overweegt dat uit de tekst van het van toepassing zijnde artikel 26c, eerste lid, aanhef en sub b, van de HSW niet onmiddellijk blijkt dat een aanvraag op grond van de Vangnetregeling binnen drie maanden na de inkomensdaling moet worden gedaan. In de Memorie van Toelichting (kamerstuk 1997-1998, 25817, nr. 3) wordt met betrekking tot dit artikel opgemerkt dat `het met terugwerkende kracht toekennen van de bijzondere bijdrage slechts voor een periode van bijna drie maanden mogelijk is. Hiervoor is gekozen om de uitvoerings- en controlelasten beperkt te houden en tevens de boeken binnen een aanvaardbare termijn te kunnen afsluiten.´ Hieruit volgt dat de Vangnetregeling in beginsel niet de mogelijkheid biedt eiseres in oktober 2004 alsnog in aanmerking te laten komen voor een uitkering op grond van die regeling met terugwerkende kracht over de periode 1 juli 2003 tot 1 oktober 2003.
5.4 Verweerder heeft ter zitting uitvoerig uiteengezet dat slechts in bijzondere gevallen de koppeling van het moment van aanvraag en de ingangsdatum van de bijzonder bijdrage kan worden losgelaten. Daarbij is gewezen op de Handleiding Vangnetregeling Huursubsidie van het Ministerie van VROM, waarin is vermeld dat overschrijding van de indieningstermijn in bepaalde gevallen wordt toegestaan. Te denken valt aan het overlijden van een medebewoner, ziekenhuisopname dan wel geestelijke stoornis van de aanvrager, de omstandigheid dat in het kader van de reguliere huursubsidie tijdens de beoordeling van de toepassing van de hardheidsclausule blijkt dat er een bijzondere bijdrage moet worden aangevraagd en bij onvolledige aanvragen. Er kunnen zich ook andere situaties voordoen waarin het belang van de betrokkene moet prevaleren.
De rechtbank onderschrijft het standpunt van verweerder dat hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen bijzonder geval oplevert op grond waarvan onverkorte handhaving van de indieningstermijn geen rechtsplicht meer kan zijn. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres uit de hoogte van haar inkomen in 2002, zoals vermeld in het besluit van de Minister van VROM van 30 juli 2003, had kunnen afleiden dat voor de berekening van de huursubsidie alleen was uitgegaan van haar inkomen van Thuiszorg Den Haag en dat haar inkomen van PGGM niet was meegenomen. Indien eiseres op grond van haar wettelijke verplichting onmiddellijk de juiste inkomensgegevens had verstrekt aan de Minister van VROM, had het besluit van 30 juli 2003 eerder kunnen worden herzien. Bovendien had eiseres in verband met een te verwachten beëindiging van de huursubsidie eerder een aanvraag om bijzondere bijdrage kunnen indienen ondanks het feit dat zij nog huursubsidie genoot. De Vangnetregeling verzet zich niet tegen een dergelijke aanvraag.
Voor zover eiseres heeft gesteld dat haar dochter administratie regelt en dat deze dochter langere tijd afwezig was, overweegt de rechtbank dat het tot de verantwoordelijkheid van eiseres behoort om ook bij langdurige afwezigheid van haar dochter er voor zorg te dragen dat haar belangen adequaat worden behartigd. Nu eiseres de huursubsidiekwestie heeft laten rusten in afwachting van de terugkeer van haar dochter, dienen de gevolgen hiervan voor rekening en risico van eiseres te komen.
De rechtbank is tenslotte van oordeel dat in het onderhavige geval geen sprake is van in rechte te honoreren verwachtingen. Niet gebleken is van enige toezegging van de zijde van de gemeente dat de onderhavige aanvraag als tijdig zou worden aangemerkt en dat recht zou bestaan op de gevraagde bijzondere bijdrage. Het beroep op het vertrouwensbeginsel kan derhalve niet slagen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. G.P. Kleijn en in het openbaar uitgesproken op
1 februari 2007, in tegenwoordigheid van de griffier, A.J. Faasse - van Rossum.