RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 13 februari 2007,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 07/149 van:
de publiekrechtelijke rechtspersoon de gemeente Amsterdam,
zetelend te Amsterdam,
eiseres,
procureur mr. L. Sloot,
1. de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging ABVAKABO FNV,
gevestigd te Zoetermeer,
gedaagde,
procureur mr. L.A.A. Ongenae,
2. de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging CNV, Publieke Zaak,
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde,
procureur mr. L.Ph.J. van Utenhove,
advocaat mr. L.J.M. van Westerlaak te Utrecht.
Eiseres heeft gedaagden bij exploot van 7 februari 2007 doen dagvaarden tegen de zitting van 12 februari 2007. Partijen hebben op die zitting hun standpunten over en weer toegelicht.
Op 13 februari 2007 is aan partijen een uittreksel van het audiëntieblad van die dag afgegeven met de uitspraak in deze zaak. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 12 februari 2007 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1. Gedaagden zijn verenigingen die de belangen van werknemers in overheidsdienst behartigen. Tot deze belangen behoren ook de belangen van de ambtenaren in dienst van de brandweer Amsterdam.
2.2. Naar aanleiding van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen op 9 september 2003 (C151/02) in de zogenaamde Jaeger-zaak over aanwezigheidsdiensten is gebleken dat enkele bepalingen uit het Arbeidstijdenbesluit (hierna: ATB) in strijd waren met het gemeenschapsrecht. Met ingang van 1 juni 2006 is een wijziging van het ATB inwerking getreden teneinde deze strijdigheid op te heffen. Dit heeft tot gevolg dat de voor het personeel van de brandweer gebruikelijke werkweek van gemiddeld 54 uur in elke periode van 26 weken moet worden teruggebracht naar gemiddeld 48 uur.
2.3. In Amsterdam is een zodanig tekort aan opgeleide brandweerlieden dat de invoering van een 48-urige werkweek gepaard zal moeten gaan met afspraken met betrekking tot compensatie ten aanzien van de te werken overuren.
2.4. Bij de sector bestuursrecht van deze rechtbank is een bodemprocedure aanhangig waarbij [N], een brandweerman werkzaam bij de brandweer 's-Gravenhage, en gedaagde sub 1 procederen tegen de gemeente 's-Gravenhage over de vraag wat de consequenties dienen te zijn van voormelde wijziging van het ATB. Uitspraak wordt verwacht op 27 februari 2007.
2.5. Gedaagde sub 1 heeft bij brief van 21 december 2006, gericht aan de commandant van de brandweer Amsterdam, C.M. van de Wiel, het volgende ultimatum gesteld:
Hierbij stellen wij u in de gelegenheid om uiterlijk donderdag 11 januari 2007 voor 9.00 uur onze eisen in te willigen:
- invoering van de 48-urige werkweek voor de brandweer op een zo kort mogelijke termijn, met als uiterste invoeringsdatum 1 januari 2007;
- hierbij dient, in elk geval tot de uitspraak in de zaak [N]/gemeente Den Haag, de bezoldiging gehandhaafd te blijven, zonder toename van zgn. "effectieve-uren" (er mag gemiddeld per dienst geen toename van zgn. effectieve uren zijn ten opzichte van het huidige rooster, tenzij dit aantoonbaar noodzakelijk is in relatie tot de geoefendheid);
- een latere invoeringsdatum is voor ons alleen bespreekbaar als we afspraken kunnen maken over compensatie van de uren (54-48=6 uur) als overwerk.
(...)Indien u onverhoopt niet binnen de gestelde termijn aan onze eisen tegemoet bent gekomen en er derhalve geen voor ons aanvaardbaar onderhandelingsresultaat tot stand is gekomen, zijn wij genoodzaakt door middel van collectieve acties een aanvaardbaar resultaat af te dwingen. Over de aard en omvang van de acties zullen wij u separaat berichten.
2.6. Het College van B & W heeft niet aan dit ultimatum voldaan en daarbij onder meer aangegeven dat zij de uitkomst van de hiervoor onder 1.4. genoemde procedure wenst af te wachten. Vervolgens hebben gedaagden acties aangekondigd in de vorm van zondagsdiensten bij de uitrukdienst van de Amsterdamse brandweer. Op 17 januari 2007 is de eerste actieweek aangevangen. Inmiddels is door gedaagden een vijfde actieweek aangekondigd die zal ingaan op 14 februari en tot 21 februari 2007 zal duren. Zondagsdiensten houden in dat trainingen, oefeningen, algemene brandveiligheidbezoeken en oriëntatiebezoeken geen doorgang vinden.
2.7. Bij vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 24 januari 2007 is de vordering van eiseres om gedaagden het oproepen tot het voeren van acties in de vorm van zondagdiensten te verbieden, afgewezen.
2.8. Op 5 februari 2007 heeft informeel overleg plaatsgevonden tussen partijen. Dit heeft niet geleid tot een resultaat.
3. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
Eiseres vordert -zakelijk weergegeven- :
1. gedaagden te verbieden met onmiddellijke ingang de brandweerlieden van Amsterdam op te roepen tot het voeren van actie, in ieder geval tot acht weken na beëindiging van de gevoerde actie;
2. gedaagden te gebieden om met onmiddellijke ingang bekend te maken aan de brandweerlieden van Amsterdam dat het parool tot actievoeren als ingetrokken geldt en die leden op te roepen het actievoeren te staken en tenminste acht weken gestaakt te houden;
een en ander op straffe van een dwangsom van € 50.000,--.
Daartoe voert eiseres het volgende aan.
Nu de brandweer een essentiële dienst levert, in de zin van bestrijding van brand en hulp bij zware ongevallen en rampen, dient inperking daarvan bij wijze van collectieve acties aan een strenge zorgvuldigheidsnorm te voldoen zoals ook is neergelegd in voormeld vonnis van 24 januari 2007.
Oefenen is een kernactiviteit en - hetgeen ook door gedaagden is onderschreven tijdens de behandeling in het eerste kort geding - een belangrijk onderdeel van de dagelijkse werkzaamheden. Het niveau van geoefendheid wordt kritischer naarmate er langer achtereen niet wordt geoefend. Vanaf januari 2006 zijn verschillende maatregelen genomen, waaronder de intensivering van oefeningen, teneinde de veiligheid van de brandweerlieden te verbeteren. Momenteel wordt jaarlijkse norm voor het oefenen slechts voor 57% behaald. Door de zondagsacties zal nog minder geoefend worden en dat komt de veiligheid niet ten goede.
Door het uitrukken blijft de geoefendheid onvoldoende in stand. De oefeningen zijn verder juist gericht op incidenten die wellicht weinig voorkomen maar een hoog risicoprofiel hebben. Tijdens oefeningen wordt instructies gegeven, procedures aangereikt en leermomenten ingebouwd. Ook wordt er feedback gegeven. Bij het uitrukken ontbreken deze elementen, zodat het uitrukken niet op een lijn kan worden gesteld met het oefenen. Daarnaast is een belangrijk doel van de oefeningen om de individuele brandwacht met alle basisvaardigheden vertrouwd te maken en voor zover van toepassing ook specialistische kennis bij te brengen.
Ook ten aanzien van sport en oriëntatiebezoeken geldt dat stilstand tot onaanvaardbare veiligheidsrisico's kan leiden. Ter ondersteuning van het sporten heeft de brandweer drie professionele sportinstructeurs in dienst die werken aan de conditie van de manschappen, aan lichamelijke opvoeding, letselpreventie en gezondheid in het algemeen. De oriëntatiebezoeken hebben als doel zich voor te bereiden op onveilige situaties in het betreffende gebouw.
Het standpunt van gedaagden dat eiseres de brandweerlieden maar op hun conditie moet testen om aan te tonen dat deze is verslechterd, is niet houdbaar alleen al met het oog op de omvang van de uitrukdienst (500 brandweerlieden).
Door gedaagden is aangevoerd dat in de zomer van 2005 gedurende vijftien weken collectief actie is gevoerd. Echter, na vijf weken van zondagsdiensten is toen door gedaagden zelf besloten tot het inzetten van een minder zwaar middel.
Een periode van acht weken zonder actievoeren middels zondagsdiensten is thans noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de handvaardigheden en het uithoudingsvermogen weer op peil komt.
Gedaagden voeren gemotiveerd verweer dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Wederom is in geschil of de oproep tot actie voeren door gedaagden door middel van zondagsdiensten onder de Amsterdamse brandweerlieden als onrechtmatig jegens eiseres moet worden beschouwd. Sedert het vonnis van 24 januari 2007 heeft wel enig informeel contact plaatsgevonden doch van nadere besprekingen tussen (vertegenwoordigers van) partijen is geen sprake geweest als gevolg van de in dit verband (al dan niet formeel) ongewijzigde opstelling over en weer. Geconstateerd moet worden dat de onderhandelingen nog steeds muurvast zitten.
4.2. In het reeds genoemde vonnis van 24 januari 2007 is geoordeeld dat actie door het draaien van zondagsdiensten niet doorlopend mag worden gevoerd, alsmede dat het onderhouden van de vaardigheden door trainingen en oefeningen op een korte termijn weer moet worden hervat teneinde ervoor te zorgen dat de veiligheid van de brandweerlieden zelf en de openbare veiligheid, in het bijzonder van de inwoners van Amsterdam, kan worden gegarandeerd. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die thans nopen tot een ander oordeel.
4.3. In dit verband wordt overwogen dat ter gelegenheid van de vorige behandeling - zoals ook is overwogen in het vonnis van 24 januari 2006 - tussen partijen niet ter discussie stond dat deze oefeningen en trainingen een belangrijk onderdeel van de dagelijkse werkzaamheden bij de brandweer betreffen. Voor zover gedaagden zich thans op het standpunt stellen dat die dagelijkse oefeningen en periodieke trainingen niet veel om het lijf hebben, wordt hieraan, mede gelet op hetgeen door eiseres is aangevoerd en met schriftelijke bescheiden onderbouwd, voorbij gegaan. Hoewel er ongetwijfeld een verschil bestaat tussen de wensen van de korpsleiding op dit punt en de dagelijkse praktijk, lijken de thans naar voren gebrachte stellingen van gedaagden in dit verband veeleer te zijn ingegeven door het voortdurend conflict tussen partijen en de daarmee samenhangende verharding van (formele) standpunten dan gebaseerd op een ook thans nog reële binnen het brandweerkorps bestaande situatie.
4.4. Daarnaast heeft te gelden dat, hoe de oefeningen en trainingen in de praktijk ook worden ingevuld, in ieder geval dagelijks in groepsverband wordt geoefend en met enige regelmaat ook trainingen worden gevolgd in het Brandweer Oefen Centrum (BOC). Vast staat dat de gekozen actievorm er nu juist uit bestaat dat deze regelmaat er niet (meer) is. Dit kan niet worden ondervangen doordat leden van de uitrukdienst individueel - en naar moet worden aangenomen in hun vrije tijd - hun conditie waarschijnlijk wel op peil zullen houden. Ook de stelling van gedaagden dat de brandweerlieden hun conditie en vaardigheden voldoende op peil houden door uit te rukken bij calamiteiten, wordt in het licht van het voorgaande verworpen. De omstandigheid dat in de afgelopen periode sprake is van twee grote calamiteiten (de storm in januari en de brand in Velsen) doet daar niet aan af.
4.5. Met het ingaan van een vierde actieweek komt het moment nabij dat gevreesd moet worden dat als gevolg van het actievoeren middels zondagsdiensten de geoefendheid en getraindheid van de brandweer zodanig in gedrang komt dat een ordemaatregel als door eiseres gevorderd op zijn plaats is.
Op zichzelf is niet weersproken dat leden van de uitrukdienst gedurende de zomermaanden steeds vier weken aaneensluitend vakantie hebben. Anders dan gedaagden stellen is daarmee echter nog niet gegeven dat vier oefen- en trainingloze weken zonder meer aanvaardbaar zijn. Het gaat hierbij immers om individuele leden en niet de uitrukploeg als geheel die niet traint of oefent. In het licht hiervan wordt geoordeeld dat het voortzetten van de onderhavige acties na vijf actieweken, gelet op de toenemende risico's op incidenten als gevolg van afname van paraatheid en handvaardigheid van de ploegen als geheel, tot een beperking van het collectief actierecht moeten leiden. Ter zitting hebben gedaagden aangegeven dat het einde van de acties ook na de thans lopende periode en de reeds aangezegde vijfde actieweek nog niet in zicht is. Gegeven het voorgaande en alle belangen en omstandigheden in aanmerking genomen, wordt een oproep tot verdere acties na de komende vijfde week onrechtmatig geacht. De gevorderde ordemaatregel zal daarom worden toegewezen op na te melden wijze. Tevens zal worden bepaald dat, teneinde te bewerkstelligen dat de conditie en geoefendheid van de ploegen weer op peil kan worden gebracht, gedurende een periode van acht weken moet worden afgezien van het oproepen tot actie middels zondagdiensten.
4.6. De gevorderde dwangsom zal worden gemaximeerd. Tevens zal worden bepaald dat de op te leggen dwangsom vatbaar is voor matiging door de rechter, voor zover handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, zulks mede in aanmerking genomen de mate waarin aan de veroordeling is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid daarvan.
4.7. Gedaagden zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
bepaalt dat gedaagden zich met ingang van 21 februari 2007 dienen te onthouden van het oproepen van hun leden of andere medewerkers van de brandweer Amsterdam om tot actievoeren middels zondagsdiensten over te gaan, een en ander in ieder geval tot acht weken na 21 februari 2007;
bepaalt dat gedaagden met onmiddellijke ingang op de geëigende wijze aan voormeld brandweerpersoneel bekend dienen te maken dat het parool tot actievoeren middels zondagsdiensten voor de uitrukdienst met ingang van 21 februari 2007 als ingetrokken geldt;
bepaalt dat gedaagden met onmiddellijke ingang op de geëigende wijze voormeld brandweerpersoneel dienen op te roepen het actievoeren in de vorm van zondagsdiensten voor de uitrukdienst met ingang van voormelde datum te staken en in ieder geval tot acht weken na 21 februari 2007 gestaakt te houden;
bepaalt dat gedaagden ieder voor zich een dwangsom verbeuren van € 50.000,-- voor elke dag of enig gedeelte daarvan dat zij niet voldoen aan hetgeen hiervoor is bepaald, met een maximum van € 500.000,--;
bepaalt dat deze dwangsom vatbaar is voor matiging door de rechter, voor zover handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, zulks mede in aanmerking genomen de mate waarin aan de veroordeling is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid daarvan;
veroordeelt gedaagden in de kosten van dit geding, tot dusver aan de zijde van eiseres begroot op € 1.235,62, waarvan € 816,-- aan salaris procureur, € 251,-- aan griffierecht en € 168,62 aan dagvaardingskosten;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A.G.M. van Rens en uitgesproken ter openbare zitting van 13 februari 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.