ECLI:NL:RBSGR:2007:AZ8717

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
KG 07/94
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over beslagverbod en honorariumafspraken tussen advocaat en cliënte

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 16 februari 2007 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [mevr. X] en [mr. Y]. [Mevr. X] vorderde een beslagverbod tegen [mr. Y], die als advocaat optreedt, met betrekking tot gerestitueerde kunstwerken. De voorzieningenrechter oordeelde dat [mr. Y] geen beslag mocht leggen op deze werken, op straffe van een dwangsom van € 2.500.000,-- voor iedere overtreding. Dit verbod vervalt echter als [mevr. X] niet uiterlijk op 2 maart 2007 vóór 17.00 uur een bancaire zekerheid van € 7.917.000,-- stelt. Daarnaast werd in reconventie het door [mr. Y] gevorderde voorschot van € 1.885.000,-- toegewezen. De zaak draait om de geldigheid van de honorariumafspraak tussen partijen, die door [mevr. X] als onrechtmatig werd betwist. De voorzieningenrechter oordeelde dat de honorariumafspraak, die een resultaatgerelateerd karakter had, in strijd was met de geldende regelgeving en daarom nietig was. De rechter concludeerde dat [mr. Y] recht had op een voorschot, maar dat de door [mevr. X] aangeboden zekerheid onvoldoende was. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke en rechtmatige honorariumafspraken tussen advocaten en hun cliënten.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 16 februari 2007,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 07/94 van:
[mevr. X],
wonende te [woonplaats] (Verenigde Staten van Amerika),
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. R.W. Polak,
advocaten mr. R.W. Polak en mr. H.J.A. Knijff te 's-Gravenhage,
tegen:
1. mr. [Y],
wonende te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap [besloten vennootschap] ,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
procureur mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt,
advocaten mr. J.D. Loorbach, mr. N.W.M. van den Heuvel en mr. H.E. Schweers te Rotterdam.
Eiseres in conventie zal hierna worden aangeduid als '[mevr. X]' en gedaagden gezamenlijk in enkelvoud als '[mr. Y]'.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 7 februari 2007 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn vele kunstwerken onvrijwillig uit het bezit geraakt van de toenmalige onderneming van wijlen J. Goudstikker, Amsterdamse Negotiatie Compagnie N.V. (hierna: ANC). [Mevr. X] is zijn enige thans levende erfgename.
1.2. In 1997 heeft [mevr. X] [prof. mr. Z] (hierna: [prof. mr. Z] en [mr. Y] als advocaten ingeschakeld in het kader van een verzoek aan de Staat der Nederlanden (hierna: de Staat) om teruggave van 267 van voormelde kunstwerken. Overeengekomen werd om op uurtarief te declareren.
1.3. Naar aanleiding van een declaratie van [prof. mr. Z] en [mr. Y] van van 4 december 1997 hebben partijen overleg gevoerd over de honorering van de werkzaamheden van [prof. mr. Z] en [mr. Y], omdat [mevr. X] financieel niet bij machte was om de declaratie te voldoen.
1.4. [prof. mr. Z] en [mr. Y] zijn in de loop van 1998 met [mevr. X] overeengekomen dat zij niet langer op uurtarief zouden declareren. In plaats daarvan verwierven zij ieder een recht op levering van 92 aandelen in het kapitaal van ANC. In dat kader heeft [mevr. X] een onherroepelijke volmacht afgegeven om deze aandelen op elk gewenst moment aan hen, c.q. hun respectieve persoonlijke vennootschappen, te laten leveren. Indirect verkregen [prof. mr. Z] en [mr. Y] daarmee elk een honorariumaanspraak van 23% op de opbrengst van hun juridische dienstverlening.
1.5. In 2004 is de honoreringafspraak opnieuw onderwerp van overleg tussen partijen geweest. Bij e-mail van 14 december 2004 hebben [prof. mr. Z] en [mr. Y] aan [mevr. X] een voorstel gedaan voor een gewijzigde honoreringafspraak. Dit voorstel luidt onder meer:
"Fee arrangement
(...)
The proposal is as follows:
a). We will be entitled to receive a minimum fee, equal to 20% of our standard hourly fee, being € 430 (including 19% v.a.t.) for Dick and € 300 (incl. v.a.t.) for Roelof, regardless of the outcome of the procedure. The time spent on this matter from 1997 until today is about 2500 hours for Dick and 3800 hours for Roelof. Consequently, based on the time spent so-far, Dick is entitled to receive 20% of (2500x € 430) = € 215,000 and Roelof is entitled to receive 20% of (3800x € 300) = € 228,000, together € 443,000 (incl. v.a.t.), to be increased by out-of pocket exepenses of € 10,000 per annum, since 2000.
b). From the gross proceeds of the Dutch claims we will receive 46% minus the amount of fees received under par. a), up to the amount equal to the aggregate amount of our joint fees (including value added tax), charged and determined in accordance with our normal hourly fee rate, fixed on the basis of the numbers set out in subparagraph 3a) and increased by the hours spent on this matter as from today.
c). In the event that 46% of the gross proceeds of the Dutch Art claims exceed the amount of our fees, determined in accordance with subparagraphs a) and b), we will be entitled to 33% of the excess gross proceeds without further limitation.
(...)"
1.6. Bij e-mail van 24 augustus 2005 van haar adviseur [B] heeft [mevr. X] het volgende aan [prof. mr. Z] bericht:
"Agree.
We agreed on a reallocation of 6.5 points (total from you and Roelof) and 13.5 points from Marei to be allocated to Larry and Clemens, solely as it relates to the Dutch recoveries. This would result in the following allocations:
Dick 19.75 pts
Roelof 19.75 pts
Marei 40.5 pts
Clemens 10 pts
Herrick 10 pts."
1.7. Op 6 februari 2006 heeft de Staat besloten om 206 kunstwerken aan [mevr. X] terug te geven. Met [mevr. X] werd overeengekomen dat de teruggave via ANC op een voor haar fiscaal gunstige wijze zou worden afgewikkeld.
1.8. De afwikkeling van de teruggave stuitte medio 2006 op problemen in verband met de juridische en/of economische gerechtigdheid van [prof. mr. Z] en [mr. Y] in aandelen van ANC.
1.9. Bij faxbericht van 18 juni 2006 heeft de procureur van [mevr. X] aan de toenmalige advocaat van [mr. Y] onder meer bericht:
"Both the tax inspectors and the Landsadvocaat found it unacceptable that Dick [.....] and Roelof [.....] actualy share in the proceeds of the claim. The arrangement whereby Dick [.....] and Roelof [.....] have a beneficial interest in the shares in ANC or in the restituted works is in fact a 'no cure no pay' and 'quota pars litis' fee arrangement and thereby violates the applicable rules of the Dutch Bar Association (in 1998 the Rules of Conduct, and since 2002 the Verordening op de Praktijkuitoefening as well). Dick [.....] and Roelof [.....] would act wrongly, both in the disciplinary sense and in the civil sense (onrechtmatig), towards [mevr. X] and ANC, if they would insist on this illegal arrangement, especially while being aware that this may great injury to the interests of their clients [mevr. X] and ANC.
I add to the foregoing that I have come to the conclusion that a strong argument can be made that the arrangement is actually null and void, as it is in violation of Dutch public order and probably mandatory law as well (article 3:40 Dutch Civil Code). I am aware that there is no case law supporting this position (nor supporting the opposite position), but I am fully prepared to persue this position in court, if necessary."
1.10. Op 21 juni 2006 hebben [prof. mr. Z] en [mr. Y] de navolgende verklaring ondertekend:
"Professor Mr [Z] en Jonkheer Mr [Y] verrklaren hierbij geen aanspraak te maken op juridische en/of economische gerechtigdheid in aandelen van Amsterdamse Negotiatie Compagnie N.V. i.l. ("ANC") of economisch gerechtigd te zijn in schilderijen die de Staat der Nederlanden gaat afgeven aan ANC/mevrouw [X].
Ons honorarium vanaf 1997 moet nog nader worden vastgesteld. Wij zijn daarover in gesprek met mevrouw [X]. Bij die vaststelling zal rekening gehouden moeten worden met (onder andere) de negen jaren waarin wij intensief voor [mevr. X] hebben gewerkt en de impact van die werkzaamheden op onze praktijk. De te maken afspraak over onze honorering zal in overeenstemming zijn met de toepasselijke regelgeving."
1.11. Op 5 juli 2006 hebben [prof. mr. Z] en [mr. Y] een brief van [mevr. X] van 30 juni 2006 voor akkoord ondertekend. Deze brief luidt voor zover thans van belang:
"In my view, your declaration [van 21 juni 2006, toevoeging voorzieningenrechter] implies that our respective agreements concerning the shares in ANC, as well as the respective irrevocable powers of attorney of 19 May 1998 and 9 April 2004, enabling your personal holding companies [.....] B.V. and [.......] B.V. to have the shares delivered to these companies on first demand, are rescinded (ontbonden). I would appreciate if you would confirm to me that you agree with my view by signing this letter below and sending it to me through Rob Polak."
1.12. In november en december 2006 hebben de raadslieden van partijen met de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten te Utrecht gecorrespondeerd over hun declaratiegeschil. In haar brief van 12 december 2006 aan de raadslieden bericht zij onder meer:
"In de onderhavige zaak is thans kennelijk nog geen sprake van een opgestelde en ingediende declaratie, doch slechts van een standpuntbepaling die is gebaseerd op een honorariumafspraak waarvan de geldigheid wordt betwist.
In een bij deze stand van zaken op te starten begrotingsprocedure ontbreekt dan ook niet alleen voorshands het object (een ingediende declaratie), maar tevens ontbreekt duidelijkheid over de onderliggende honorariumafspraken. Een begrotingsprocedure leent zich niet voor het oplossen van een dergelijk civiel geschil (nog afgezien van de aanzienlijke werkbelasting die een omvangrijke zaak als deze met zich mee zou brengen voor het lokale ordeapparaat)."
1.13. [Mevr. X] heeft in december 2006 met [prof. mr. Z] een regeling getroffen over diens honorarium.
1.14. [Mevr. X] is van plan om een deel van de gerestitueerde werken te verkopen en om een deel in een reizende tentoonstelling op te nemen. Ook wenst zij enkele kunstwerken aan de Staat der Nederlanden te verkopen resepectievelijk te schenken.
1.15. Bij brief van 1 februari 2007 heeft veilinghuis Christie's te New York aan de procureur van [mevr. X] laten weten dat zij op basis van een "first-hand inspection" de volgende waardeschattingen heeft gemaakt van de kunstwerken:
"Estimates for the entire group of 198:
High Estimate: $110,180,000
Low Estimate: $ 72,659,000
Estimates for the group for early sale:
High Estimate: $53,302,000
Low Estimate: $34,217,000
Estimates for the group to be held:
High Estimate: $56,878,000
Low Estimate: $38,442,000"
1.16. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [mr. Y] een verzoekschrift ingediend voor het verkrijgen van verlof tot het leggen van conservatoir beslag op de onderhavige werken tot verhaal van zijn op € 15.600.000,-- begrote vordering op [mevr. X].
2. De vorderingen, de gronden daarvoor en het verweer
in conventie
[Mevr. X] vordert - verkort en zakelijk weergegeven - [mr. Y] op straffe van een dwangsom te verbieden beslag te leggen op de te verkopen werken. Daarnaast vordert zij [mr. Y] op straffe van een dwangsom te verbieden beslag te leggen op de andere gerestitueerde werken zolang [mevr. X] zakelijke of bancaire zekerheid aanbiedt en, na aanvaarding door [mr. Y], stelt voor een bedrag van € 1.300.000,-- dan wel voor een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag.
Subsidiair vordert [mevr X] [mr. Y] op straffe van een dwangsom te verbieden beslag te leggen op de gerestitueerde werken zolang [mevr. X] zakelijke of bancaire zekerheid aanbiedt en, na aanvaarding door [mr. Y], stelt voor een bedrag van € 1.300.000,-- dan wel voor een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag.
Uiterst subsidiair vordert [mevr. X] een voorziening te treffen die de voorzieningenrechter in goede justitie juist zal achten.
Daartoe voert [mevr. X] het volgende aan.
De honorariumafspraak waarvan [mr. Y] nakoming vordert en waarvoor hij beslag dreigt te leggen, is een no cure no pay en quota pars litis afspraak en onder de thans geldende regelgeving verboden. [Mr. Y] had [mevr. X] daarover moeten informeren. De verboden afspraak is op grond van artikel 3:40 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) nietig. Voor zover de afspraak toch geldig zou zijn, is deze met de verklaring van [mr. Y] van 21 juni 2006 ontbonden. Tot een nieuwe honorariumafspraak met [mr. Y] is het niet gekomen.
Het door [mr. Y] gevorderde honorarium is excessief. Het valt daarom en mede in het licht van de ongeldigheid van de honorariumafspraak te verwachten dat zowel de Raad van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten in het kader van een begrotingsprocedure, als de civiele rechter dit honorarium niet aan [mr. Y] zullen toewijzen. [Mevr. X] is bereid om met [mr. Y] een redelijk honorarium overeen te komen dat in overeenstemming is met de Nederlandse regelgeving en praktijk. In dat kader heeft zij hem zakelijke of bancaire zekerheid aangeboden van € 1.300.000,-- en een voorschot van € 500.000,--. Anders dan [mevr. X] is [mr. Y] is echter niet bereid tot overleg.
Onder de hiervoor geschetste omstandigheden is een beslag door [mr. Y] onrechtmatig jegens [mevr. X]. Zij heeft spoedeisend belang bij de gevraagde voorzieningen. [Mevr. X] is voornemens om op korte termijn een aantal transacties rond de gerestitueerde werken te sluiten, die haar in staat stellen een aantal crediteuren, onder wie [mr. Y] en [prof. mr. Z], van bancaire zekerheid te voorzien respectievelijk te betalen. Een beslag door [mr. Y] zou spoedige betaling onmogelijk maken en [mevr. X] in financieringsproblemen brengen. [Mevr. X] is daarnaast voornemens om een kerncollectie van topwerken te behouden en deze de komende jaren in een reizende tentoonstelling onder te brengen. Het dreigende beslag zou ook dit plan kunnen doorkruisen, evenals het voornemen om enkele werken aan de Staat te verkopen respectievelijk te schenken.
[Mr. Y] voert gemotiveerd verweer dat hierna, voorzover nodig, zal worden besproken.
in reconventie
[Mr. Y] vordert - zakelijk weergegeven- [mevr. X] te veroordelen om binnen twee dagen na dagtekening dan wel betekening van dit vonnis een voorschot te betalen van € 2.500.000,--. Voorts - voor het geval het in conventie gevorderde verbod wordt toegewezen - vordert [mr Y] [mevr. X] te veroordelen tot het (doen) stellen van bancaire zekerheid ten behoeve van [mr. Y] voor een bedrag van € 15.600.000,--, verminderd met het toe te wijzen voorschot.
Daartoe voert [mr. Y] - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende aan.
Tussen partijen is een overeenkomst tot stand gekomen waardoor [mr. Y] van [mevr. X] een opdracht heeft aangenomen. Onderdeel van deze overeenkomst is de gave en ongeclausuleerde honorariumafspraak dat [mr. Y] voor zijn inspanningen 19,75% van het bereikte resultaat ontvangt. [Mevr. X] bevond zich persoonlijk in een financiële positie die haar niet toestond om op urenbasis honorariumverplichtingen aan te gaan en zij had geen alternatief voor een afspraak met een no cure no pay karakter. De gemaakte afspraak is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar en ook geen schending van de Verordening op de Praktijkuitoefening (onderdeel Resultaatgerelateerde Beloning). Als er al sprake zou zijn van schending, dan werkt deze nog niet door in de honorariumafspraak, omdat dat niet de functie is van de - verondersteld geschonden - regels en omdat een beroep erop misbruik van recht is. Voorts is wegens het tardief karakter van dit beroep dat recht ook verwerkt. De honorariumafspraak is gelet op het voorgaande gewoon geldig. Subsidiair geldt dat de afspraak slechts partieel nietig is, waarbij de nietigheid is gelegen in de afwezigheid van een beding om (ook) op uurbasis te declareren. De gevolgen van de overeenkomst mogen door de partiële nietigheid geen verandering ondervinden. Ook conversie leidt tot hetzelfde resultaat: in plaats van de nietige rechtshandeling moet de daarop meest gelijkende geldige rechtshandeling als door partijen gewild worden aangenomen. Dan geldt de variant die [prof. mr. Z] en [mr. Y] in december 2004 hebben voorgesteld.
De verklaring van 21 juni 2006 diende uitsluitend een fiscaal doel. Verval van de percentage-afspraak komt in de verklaring niet voor. Het uitgangspunt van een honorarium dat werd afgeleid uit de financiële uitkomst, werd ook nog steeds door [mevr. X] omarmd.
De declaratie van [mr. Y] is niet excessief. Deze is in redelijke verhouding met het bereikte eindresultaat, met de wijze van honorering die andere adviseurs van [mevr. X] hebben bedongen en met hetgeen zij zelf als eindresultaat van haar missie zal verkrijgen. Met deze uitkomst heeft [mevr. X] zelf al die jaren rekening moeten - en willen - houden. Voorts spelen een rol de onvoorzienbaarheid van het eindresultaat, het door [mr. Y] gelopen risico en de bijzonder zware belasting die de zaak op [mr. Y] heeft gelegd. Volledige toewijzing van de vordering van [mr Y] is dan ook verre van onwaarschijnlijk. Het gevraagde voorschot is redelijk.
[Mr. Y] loopt een reëel verhaalsrisico, gelet op de plannen van [mevr. X] met de teruggegeven werken. Voor het geval het in conventie gevorderde verbod wordt toegewezen, heeft [mr. Y] daarom recht en belang bij voldoende zekerheid ter hoogte van zijn plausibele vordering. De door [mevr. X] aangeboden zekerheid is volstrekt ontoereikend.
[Mevr. X] voert gemotiveerd verweer dat hierna, voorzover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
in conventie en reconventie
3.1. Voorop gesteld wordt dat het in beginsel een ieder vrijstaat om van de door de wet geboden middelen tot bewaring van zijn recht gebruik te maken. Een verbod om conservatoir beslag te leggen kan slechts in zeer uitzonderlijke gevallen op zijn plaats zijn. De vraag of een dergelijk geval zich hier voordoet kan echter in het midden blijven, nu ook [mr. Y] heeft aangegeven - naar eigen zeggen uit praktische overwegingen - een beslissing van de voorzieningenrechter te verlangen over de geschilpunten die anders in een verzoek om verlof tot het leggen van conservatoir verhaalsbeslag dan wel een (daaropvolgend) opheffings-kort geding aan de orde zouden zijn gekomen. De stellingen en weren van partijen in conventie en reconventie lenen zich, gelet op hun onderlinge samenhang, voor een gezamenlijke behandeling.
3.2. Ingevolge artikel 705 lid 2 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) wordt een gelegd beslag opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad ligt het op de weg van degene die zich verzet tegen het conservatoire beslag (in dit geval [mevr. X]) om, met inachtneming van de beperkingen van de kortgeding procedure, aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger (in dit geval [mr. Y]) gepretendeerde vordering ondeugdelijk is of dat het beslag om andere redenen niet kan worden gerechtvaardigd. Deze maatstaf heeft ook te gelden bij de beoordeling van de onderhavige problematiek. Tussen partijen staat niet ter discussie dat [mr. Y] aanspraak kan maken op honorarium. De vraag is welke vordering [mr. Y] terzake toekomt en tot welk bedrag [mevr. X] zekerheid moet stellen teneinde een verhaalsbeslag op de kunstwerken te voorkomen.
[Mevr. X] heeft allereerst betoogt dat de vraag of de tussen partijen gemaakte honorariumafspraak al dan niet geldig is, niet meer aan de orde is, gegeven de door [mr. Y] op 21 juni 2006 afgelegde verklaring (zie hiervoor onder 1.10). Na 21 juni is tussen partijen geen nadere afspraak tot stand gekomen zodat hem volgens [mevr. X] thans geen vordering terzake toekomt en zeker geen vordering gebaseerd op die "oude" afspraak. Gegeven de omstandigheden waaronder voormelde vordering tot stand is gekomen - de Staatssecretaris dreigde immers (aldus de nieuwe raadsman van [mevr. X]) de beslissing tot restitutie te heroverwegen -, is het vooralsnog de vraag of [mevr. X], gegeven ook haar eigen belang in meerdere opzichten, in [mr. Y] aan deze verklaring kan houden.
3.4. Niet in geschil is dat de honorariumafspraak tussen partijen een resultaatgerelateerd karakter heeft (no cure no pay en quota pars litis). Partijen zijn echter verdeeld over vraag of de afspraak daarmee ongeldig is in de zin van artikel 3:40 BW. Hoewel het maatschappelijk debat over de toelaatbaarheid van resultaatgerelateerde beloning van advocaten nog lang niet is uitgekristalliseerd, moet gelet op de thans geldende regelgeving vooralsnog worden uitgegaan van een verbod. Afspraken met een dergelijk karakter zijn immers in beginsel strijdig met artikel 2 van de Verordening op de praktijkuitoefening (onderdeel Resultaatgerelateerde beloning) (hierna: de Verordening). De Verordening is vastgesteld door de Nederlandse Orde van Advocaten, een openbaar lichaam met regelgevende bevoegdheden in de zin van artikel 134 Grondwet, zodat deze moet worden aangemerkt als een materiële wetsbepaling in de zin van artikel 3:40 lid 2 BW. Anders dan [mr. Y] heeft betoogd, is voorts aannemelijk dat voormelde verbodsbepaling een dwingend karakter heeft, mede in aanmerking genomen de strekking van de Verordening zoals beschreven in Nota van Toelichting, waarin nadrukkelijk wordt aangegeven dat dit verbod van cruciale betekenis wordt geacht voor een behoorlijke uitoefening van de advocatenpraktijk. Voort kunnen in de Nota van Toelichting voldoende overtuigende aanknopingspunten worden gevonden voor de juistheid van de stelling van [mevr. X] dat overtreding van de verbodsbepaling is gesanctioneerd met nietigheid. Daaruit blijkt immers dat de verbodsbepaling niet uitsluitend strekt tot bescherming van de belangen van de justitiabele. In de onderhavige honorariumafspraak wordt uitgegaan van een honorarium dat slechts wordt bepaald aan de hand van de waarde van het behaalde resultaat waarbij het aantal door [prof. mr. Z] en [mr. Y] aan de zaak bestede uren niet van belang is. Daarom moet het er vooralsnog voor worden gehouden dat deze afspraak in het licht van het voorgaande in zijn geheel nietig is.
3.5. [Mr. Y] heeft aangevoerd dat de ongeldigheid van de honorariumafspraak zijn daarop gebaseerde aanspraak jegens [mevr. X] niet verloren doet gaan. Hij heeft zich daarbij beroepen op de in artikel 3:42 BW neergelegde mogelijkheid tot conversie. Tekst en strekking van dit artikel brengen mee dat voor toepassing van die bepaling voldoende is dat de strekking van de nietige rechtshandeling in voldoende mate beantwoordt aan die van een andere, vervangende, wel geldige rechtshandeling (zie Hoge Raad 22 november 2002, NJ 2003, 34). Partijen hebben sterk uiteenlopende opvattingen over wat een dergelijke alternatieve honorariumafspraak zou moeten omvatten, zowel voor wat betreft de opbouw (uitsluitend een uurtarief of een combinatie van een uurtarief met een resultaatgerelateerd salaris) als ten aanzien van de uiteindelijke financiële uitkomst daarvan. Mede in aanmerking genomen de Nota van Toelichting bij de Verordening en de door partijen aangehaalde tuchtrechtspraak in verband met het verbod op no cure no pay en quota pars litis, acht de voorzieningenrechter in de gegeven bijzondere omstandigheden waaronder de afspraak tot stand is gekomen, een honorariumafspraak die uitgaat van een basisuurtarief gecombineerd met een resultaatafhankelijke vermenigvuldigingsfactor, een naar het zich laat aanzien geldige afspraak die in voldoende mate weerspiegelt wat (en daarmee recht doet aan hetgeen) partijen over en weer voor ogen heeft gestaan. Op grond van het vorenstaande kan naar voorlopig oordeel de oorspronkelijke honorariumovereenkomst tussen [mr. Y] en [mevr. X] worden geconverteerd in een alternatieve afspraak op voormelde basis. In zoverre moet dan ook vooralsnog worden uitgegaan van de deugdelijkheid van het door [mr. Y] ingeroepen vorderingsrecht dat verder strekt dan hetgeen [mevr. X] bereid is te erkennen en daarmee van zijn belang bij zekerheid voor het verhaal ervan.
3.6. Aan de orde is dan de vraag tot welk bedrag voormelde vordering vooralsnog dient te worden begroot. Een en ander noopt tot een (voorlopige) cijfermatige invulling van de alternatieve afspraak en het financiële resultaat daarvan. Overwogen wordt dat [mr. Y] tegenover de schattingen van [mevr. X] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat in redelijkheid kan worden uitgegaan van 5800 uur aan bestede tijd tegen een uurtarief van € 325,--. Een resultaatafhankelijke vermenigvuldigingsfactor van 4 is onder de gegeven omstandigheden, gelet ook op het financiële belang en de complexiteit van de zaak, de - naar onweersproken is gesteld - zware belasting die de behandeling van de zaak jarenlang op de praktijk van [mr. Y] heeft gelegd, alsmede de onvoorzienbaarheid van het beoogde resultaat, niet op voorhand onredelijk te noemen. Rekening houdend met de gebruikelijke 30% opslag aan rente en kosten, zal daarom voorshands worden uitgegaan van een bedrag van € 9.802.000,--. De door [mevr. X] aangeboden zekerheid van € 1.300.000,-- is gelet hierop niet afdoende. De zekerheid zal in ieder geval € 9.802.000,-- moeten bedragen, verminderd met een uitbetaald voorschot. Een bancaire garantie voor dit bedrag wordt onder de gegeven omstandigheden passend geacht, evenals een termijn van twee weken om deze zekerheid te stellen.
3.7. Met betrekking tot het door [mr. Y] thans gevorderde voorschot, wordt vooropgesteld dat ten aanzien van een geldvordering in kort geding terughoudendheid is geboden. Uitgaande van hetgeen hiervoor onder 3.5 en 3.6 is overwogen, zou [mevr. X] over de afgelopen jaren aan [mr. Y] een bedrag van € 1.885.000,-- (5800 uur x € 325,--) verschuldigd zijn geweest. Een voorschot ter hoogte van dit bedrag is daarom thans toewijsbaar. Voorts kan uit de omstandigheid dat [mevr. X] zelf aan [mr. Y] een voorschot heeft aangeboden - zij het voor een lager bedrag - worden afgeleid dat zijn spoedeisend belang bij de toekenning van een voorschot niet in geschil is. Voor wat betreft de betalingstermijn zal worden aangeknoopt bij de eerder genoemde termijn van twee weken.
3.8. Het voorgaande voert tot de slotsom dat het door [mevr. X] in conventie gevorderde beslagverbod aan [mr. Y] zal worden opgelegd onder de bepaling dat [mevr. X] uiterlijk op vrijdag 2 maart 2007 vóór 17.00 uur in handen van de raadslieden van [mr. Y] een genoegzame bankcaire zekerheid (een door een vooraanstaande Nederlandse bankinstelling afgegeven abstracte garantie) heeft gesteld voor een bedrag van € 7.917.000,--.
3.9. Er zal worden bepaald dat de in conventie op te leggen dwangsom vatbaar is voor matiging door de rechter, voor zover handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, zulks mede in aanmerking genomen de mate waarin aan de veroordeling is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid daarvan.
3.10. Het door [mr. Y] in reconventie gevorderde voorschot zal worden toegewezen voor een bedrag van € 1.885.000,--.
3.11. In de omstandigheid dat partijen over en weer gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld wordt aanleiding gevonden te bepalen dat iedere partij (zowel in conventie als in reconventie) de eigen proceskosten draagt.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
in conventie
verbiedt [mr. Y] beslag te leggen op de gerestitueerde werken, op straffe van een dwangsom van € 2.500.000,-- voor iedere overtreding van dit verbod vermeerderd met een dwangsom van € 500.000,-- voor iedere dag dat deze overtreding voortduurt;
bepaalt dat bovenstaande dwangsom vatbaar is voor matiging op de wijze zoals onder 3.9 is vermeld;
bepaalt dat voormeld verbod vervalt indien [mevr. X] niet uiterlijk op vrijdag 2 maart 2007 vóór 17.00 uur in handen van de raadslieden van [mr. Y] een genoegzame bancaire zekerheid heeft gesteld (een door een vooraanstaande Nederlandse bankinstelling afgegeven abstracte garantie) voor een bedrag van € 7.917.000,--;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
veroordeelt [mevr. X] om uiterlijk op vrijdag 2 maart 2007 vóór 17.00 uur [mr. Y] tegen behoorlijk bewijs van kwijting ten titel van voorschot te betalen een bedrag van € 1.885.000,--;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A.G.M. van Rens en uitgesproken ter openbare zitting van 16 februari 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.
mlh