Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder hem ten onrechte geen vrijstelling van het mvv-vereiste heeft verleend. De feiten dat eiser verstandelijk gehandicapt is, geen familieleden meer heeft in Servië-Montenegro, die tijdelijk voor hem zouden kunnen zorgen en hij reeds langere tijd in Nederland verblijft bij zijn enige broer en diens gezin, leiden naar eisers mening tot de conclusie dat er sprake is van dusdanig bijzondere feiten en omstandigheden dat er aanleiding bestaat om vrijstelling van het mvv-vereiste te verlenen.
Uit de persoonlijke situatie van eisers en zijn gezinsleden blijkt dat het voor hen niet mogelijk is om terug te keren naar Servië-Montenegro. Eiser wijst er in dit verband op dat zijn broer is getrouwd en vader is van drie zeer jonge kinderen die zijn aangewezen op de zorg van hun moeder. Vanwege een sollicitatieverplichting kan zijn broer Nederland niet verlaten en vanuit sociaal en cultureel oogpunt is het niet mogelijk dat diens vrouw eiser begeleidt.
Bovendien stelt eiser dat uit een door hem overgelegd rapport blijkt dat de gezondheidszorg in Servië-Montenegro in een zeer zorgwekkende situatie verkeert. Gelet op de inhoud van voornoemd rapport stelt eiser dat het voor hem niet op korte termijn een geschikte plaats in een instelling voorhanden zal zijn. Dit zal financieel gezien niet haalbaar zijn voor eiser en zijn referent. Gelet op het vorenstaande is eiser van mening dat verweerder zich, bij een zorgvuldige afweging van alle betrokken belangen, in redelijkheid niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat het mvv-vereiste aan hem kan worden tegengeworpen. Eiser stelt in dit verband voorts dat het tegenwerpen van het mvv-vereiste leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Voor zover verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat er in casu geen sprake is van schending van artikel 3 EVRM, verwijst eiser naar eerdergenoemd rapport, waaruit blijkt dat er voor hem geen adequate opvang voorhanden is in Servië-Montenegro en hij bij terugkeer zal komen te verkeren in een situatie waarin hij geen gebruik kan maken van de voor hem noodzakelijke medische en sociale voorzieningen.
Ten slotte stelt eiser zich op het standpunt dat er in casu sprake is van schending van artikel 8 EVRM. Eiser verwijst daartoe naar de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), waaruit blijkt dat er ook sprake kan zijn van toepassing van voornoemd artikel als door een procedureregel het belang van de procedure wordt aangetast.
Daarnaast heeft eiser verwezen naar een aantal uitspraken van nevenzittingsplaatsen van deze rechtbank, waaruit kan worden afgeleid dat het achterwege laten van een toetsing aan artikel 8 EVRM in het kader van het toepassen van de hardheidsclausule met betrekking tot het mvv-vereiste mogelijk in strijd is met voornoemde Verdragsbepaling. Eiser stelt dat in het onderhavige geval sprake is van gezinsleven dat is ontstaan als gevolg van een onhoudbare situatie van eiser in het land van herkomst na het overlijden van zijn ouders. Zoals reeds door eiser is aangegeven is het voor zijn broer of schoonzus niet mogelijk om bij hem te verblijven gedurende de duur van de mvv-procedure. Bovendien zou dit hebben geleid tot een inbreuk op het gezinsleven van eisers broer. Voorts stelt eiser dat het, vanwege zijn beperkte verstandelijke vermogens, niet mogelijk is om zelf een mvv-procedure te regelen.