ECLI:NL:RBSGR:2007:AZ8336

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/530706-05
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van ontuchtige handelingen met slachtoffer met verstandelijke beperking

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 9 februari 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met een aangeefster. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, en had ook een schadevergoeding van € 5.000,- gevorderd voor de benadeelde partij. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte wist dat de aangeefster leed aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis, waardoor zij niet in staat was haar wil te bepalen ten aanzien van de seksuele handelingen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte bekend heeft dat hij met de aangeefster seksueel contact heeft gehad, maar hij ontkende dat hij wist dat zij niet in staat was haar wil te bepalen. De rechtbank heeft in haar overwegingen verwezen naar een rapport van prof. dr. Bullens, waarin werd gesteld dat de aangeefster een kwetsbare jonge vrouw is met een matig verstandelijke handicap. Dit rapport gaf aan dat de aangeefster moeilijk kon verwoorden wat zij wilde en dat zij weinig ervaring had op seksueel gebied.

De rechtbank heeft ook gekeken naar de achtergrond van de verdachte, die als laaggemiddeld intelligent werd beschreven met een verminderd inlevingsvermogen. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank geconcludeerd dat de verdachte zich niet bewust was van de verstandelijke handicap van de aangeefster en dat hij meende dat zij in staat was haar wil te bepalen. Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten en de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/530706-05
's-Gravenhage, 9 februari 2007
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1951,
adres: [adres].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 26 januari 2007.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.G. Evers, advocaat te Leiden, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr. P.M. Gruppelaar heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De telastlegging.
Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Aan verdachte is telastgelegd dat hij in de periode van 1 maart 2005 tot en met 1 augustus 2005 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met aangeefster, terwijl hij wist dat zij aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed dat zij niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden.
Voor een veroordeling op grond van artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht is, gelet op de tekst van de bepaling en de wetsgeschiedenis, vereist dat komt vast te staan dat het slachtoffer leed aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis dat het daardoor niet of onvolkomen in staat was zijn wil ten aanzien van de gepleegde seksuele handelingen te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden.
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij met aangeefster meer malen seksueel contact heeft gehad. Hij heeft echter ontkend dat hij wist dat aangeefster leed aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis dat zij niet in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden. Hij heeft ter terechtzitting desgevraagd verklaard "dat [aangeefster] zich altijd goed kon uiten en dat zij een rustig en normaal meisje was. Het contact was open en vriendelijk."
De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte wist dat aangeefster leed aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis dat zijn daardoor niet of onvolkomen in staat was haar wil te bepalen ten aanzien van de gepleegde seksuele handelingen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
In het rapport van prof. dr. Bullens wordt met betrekking tot aangeefster het beeld geschetst van een kwetsbare jonge vrouw met een matig verstandelijke handicap. Ze zou moeilijk kunnen verwoorden wat in haar omgaat en niet goed kunnen duidelijk maken wat ze niet wil/begrijpt. Concluderend stelt prof. Bullens dat er slechts sprake is van een beperkte wilsbekwaamheid. Meer in het bijzonder ten aanzien van het delict wordt aangegeven dat aangeefster weinig ervaring heeft op seksueel gebied, waardoor zij op dit vlak onvoldoende heeft kunnen oefenen met aangeven "als zij iets niet wil". Tenslotte oordeelt prof. Bullens dat in het contact met aangeefster direct opvalt dat zij "anders" is en dat dit zeker duidelijk moet zijn voor iemand die haar al een jaar kent.
Van verdachte is bekend - op grond van het Pro Justitia rapport van 22 januari 2007, opgesteld en ondertekend door drs. A. van Dijk, gz-psycholoog - dat het een laaggemiddeld intelligente man betreft met een verminderd ontwikkeld inlevingsvermogen en een minder ontwikkelde gewetensfunctie betreft. Gelet op deze bevindingen en mede op grond van de verklaringen van verdachte, afgelegd zowel op zitting als ten overstaan van de politie, acht de rechtbank het aannemelijk dat verdachte zich niet bewust is geweest van het bestaan van een verstandelijke handicap bij aangeefster en al helemaal niet dat aangeefster door die handicap - mogelijk - minder goed in staat was haar wil te bepalen. Daar komt bij dat verdachte wist dat aangeefster een seksuele relatie onderhield met haar vriend. Nu aangeefster met betrekking tot deze relatie kennelijk wel in staat was haar wil te bepalen, is het niet onbegrijpelijk dat verdachte meende dat aangeefster ook ten aanzien van de seksuele handelingen die tussen hen beiden hebben plaatsgevonden in staat was haar wil te bepalen. Bovendien is prof. Bullens er blijkens zijn rapportage van uitgegaan dat er sprake is geweest van een éénmalig seksueel contact tussen aangeefster en verdachte, en dat het juist in een dergelijke "nieuwe" situatie voor aangeefster moeilijk is kenbaar te maken wat zij wil, doch dat het er op grond van de verklaringen van verdachte voor gehouden moet worden dat er sprake is geweest van een aantal seksuele contacten.
Het vorenstaande dient ertoe te leiden dat verdachte wordt vrijgesproken van het hem telastgelegde.
De vordering van de benadeelde partij.
[benadeelde partij], wonende aan de [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 5.000,=.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, nu niet bewezen is verklaard dat verdachte de telastgelegde feiten heeft gepleegd.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de telastgelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij] niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. Van Rossum, voorzitter,
De Jong en Lely, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. De Vroom, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 februari 2007.