RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Breda
Reg.nr(s):
AWB 05/34191 (verzoeker sub 1)
AWB 05/34192 (verzoekster)
AWB 05/34194 (verzoekers sub 2 en 3)
V-nr(s):
200.745.5217 (verzoeker sub 1)
200.745.5218 (verzoekster)
200.745.5219 (verzoeker sub 2)
915.001.8869 (verzoeker sub 3)
uitspraak van de voorzieningenrechter ingevolge artikel 8:84 Algemene wet bestuursrecht d.d. 15 januari 2007
[verzoeker] alias [verzoeker], verzoeker sub 1,
[verzoekster] alias [verzoekster], verzoekster,
[verzoeker 2] alias [verzoeker 2], verzoeker sub 2,
[verzoeker 3] alias [verzoeker 3], verzoeker sub 3,
(hierna ook: verzoekers), allen woonplaats kiezende ten kantore van hun gemachtigde
mr.drs. J.M. Walls te Dordrecht,
de Minister van Justitie, voorheen de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde mr. A. Salis.
1.1 Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen de besluiten van verweerder van 21 juli 2005 (hierna: bestreden besluiten) inzake het recht op een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) en hebben een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.
1.2 Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken en verweerschriften ingezonden.
1.3 De verzoeken zijn behandeld ter zitting van 4 januari 2007. Verzoeker sub 1 is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld van mevrouw Çiker als tolk in de Turkse taal. Verzoekster en verzoekers sub 2 en sub 3 zijn bij gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2.1 Vooropgesteld wordt dat ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de hoofdzaak.
2.2 Verzoekers hebben gesteld te zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum] 1965, [geboortedatum]1970, [geboortedatum} 1991 en [geboortedatum] 2002. Verzoekers hebben gesteld de Iraakse nationaliteit te bezitten en sedert augustus of september 2000 als vreemdeling in Nederland te verblijven. Verzoekers hebben bij aanvragen van respectievelijk 23 maart 2004 en 8 juni 2004 (verzoeker sub 2) verzocht om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking, verband houdende met respectievelijk “verblijf voor medische behandeling” en “verblijf bij ouders gedurende hun medische behandeling”.
2.3 Verweerder heeft de bestreden besluiten genomen. Deze besluiten strekken tot weigering verzoekers de onderhavige verblijfsvergunningen te verlenen. Daarbij heeft verweerder ook meegedeeld dat verzoekers niet langer rechtmatig in Nederland verblijven.
2.4 Verzoekers hebben bij verzoekschrift, kort samengevat, verzocht om hangende de bezwaarprocedure tegen de bestreden besluiten bij wege van voorlopige voorziening verwijdering uit Nederland te verbieden.
2.5 Ter zitting hebben verzoekers aangegeven dat zij zich primair op het standpunt stellen dat de onderhavige verzoeken niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Zij hebben daartoe aangevoerd dat hier geen sprake (meer) is uitzettingdreiging. Verzoekers hebben daarbij een beroep gedaan op de motie-Dijsselbloem c.s. van 12 december 2006 en het naar aanleiding van die motie genomen kabinetsbesluit van 13 december 2006.
2.6 Verweerder heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat het kabinetsbesluit niet op verzoekers van toepassing is, omdat zij in de asielprocedure tegenstrijdige informatie over hun nationaliteit hebben verstrekt. Derhalve is verweerder van mening dat in de onderhavige gevallen wel degelijk sprake is van uitzettingsdreiging.
2.7 Met betrekking tot het beroep van verzoekers op de motie-Dijsselbloem c.s.
(TK 2006-2007, 19 637, nr. 1111), alsmede de reactie daarop van het Kabinet (TK 2006-2007, 19 637, nr. 1114) overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
Door het Kabinet is blijkens de hiervoor vermelde brief van 13 december 2006 besloten om ten aanzien van de groep ex-asielzoekers die in de laatste fase van behandeling zijn bij het project Terugkeer, gedurende de demissionaire periode gedwongen uitstroom uit het project niet te effectueren wanneer dat op humanitaire bezwaren stuit, in het bijzonder bij gezinnen met kinderen. De uitzettingen van deze groep zijn per direct opgeschort.
Verzoekers hebben onweersproken gesteld dat zij onderdeel uitmaken van het project Terugkeer.
Het kabinetsbesluit zoals is neergelegd in voormelde brief van 13 december 2006 is, gelet op het gestelde in deze brief, geformuleerd na beraadslagingen naar aanleiding van de motie Dijsselbloem c.s.. In deze motie wordt gesproken over een pas op de plaats daar waar het gaat om de effectuering van de daadwerkelijke uitzetting van vreemdelingen in het project Terugkeer, met uitzondering van diegenen die ongewenst zijn verklaard, waarbij openbare-ordeaspecten spelen of op wie artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekers niet ongewenst zijn verklaard en dat artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag niet op hen van toepassing is verklaard. De term “openbare-ordeaspecten” is echter niet nader uitgewerkt. De voorzieningenrechter ziet vooralsnog niet in waarom verzoekers enkel door het doen van tegenstrijdige mededelingen over hun nationaliteit een gevaar voor de openbare orde zouden vormen. Het is ook aan verweerder om in dit kader nadere criteria vast te stellen. Nu bij gebreke van die criteria niet kan worden beoordeeld of het hiervoor vermelde kabinetsbesluit van 13 december 2006 op verzoekers van toepassing is, kan thans niet worden vastgesteld of in de onderhavige gevallen de dreiging van uitzetting is komen te vervallen.
2.8 Op grond van het voorgaande oordeelt de voorzieningenrechter dat onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, een voorlopige voorziening vereist tot verweerder nadere criteria heeft vastgesteld aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of het Kabinet in vermeld besluit van 13 december 2006 ten aanzien van verzoekers een uitzondering heeft willen maken. Derhalve zullen de verzoeken om een voorlopige voorziening op na te melden wijze worden toegewezen. Het betaalde griffierecht dient te worden vergoed. De voorzieningenrechter acht termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De proceskosten zijn op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 322,- en wegingsfactor 1).
bepaalt dat verzoekers niet worden uitgezet of verwijderd uit Nederland tot verweerder nadere criteria heeft vastgesteld aan de hand waarvan, gelet op het in deze uitspraak overwogene, kan worden beoordeeld of verzoekers nog met uitzetting worden bedreigd;
wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening voor het overige af;
veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden en aan verzoekers dient te betalen;
veroordeelt de Staat der Nederlanden als rechtspersoon tot vergoeding aan verzoekers van het betaalde griffierecht ad € 138,-.
Aldus gedaan door mr. E.C.H. Kouwenhoven en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2007, in tegenwoordigheid van F.M.C. Ronde, griffier.
Rechtsmiddelenclausule
Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep mogelijk.