ECLI:NL:RBSGR:2007:AZ7370

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06 / 44245
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 25 januari 2007 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een Spaanse nationaliteit, was bij besluit van 30 augustus 2006 ongewenst verklaard op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c van de Vreemdelingenwet 2000. Tegen dit besluit heeft zij op 11 september 2006 bezwaar gemaakt en tegelijkertijd verzocht om een voorlopige voorziening om de werking van het besluit te schorsen totdat er op het bezwaar was beslist. De voorzieningenrechter overweegt dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat een ongewenst verklaarde vreemdeling, in afwijking van artikel 8 van de Vreemdelingenwet, geen rechtmatig verblijf kan hebben. Dit betekent dat zelfs als de werking van het besluit tot ongewenstverklaring wordt opgeschort, dit niet leidt tot een verblijfsrecht voor verzoekster. De voorzieningenrechter concludeert dat verzoekster geen belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening, en wijst het verzoek af. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier A.J. Vervoordeldonk en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 06 / 44245
uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 januari 2007
in de zaak van:
[verzoekster],
geboren op [geboortedatum] 1977, van Spaanse nationaliteit,
verzoekster,
gemachtigde: mr. L.J.P. Mentink, advocaat te Alkmaar,
tegen:
de minister van Justitie, voorheen de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
verweerder,
gemachtigde: mr. L.R. Reesink, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Verzoekster is bij besluit van 30 augustus 2006 ongewenst verklaard op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c van de Vreemdelingenwet 2000 (Vc). Verzoekster heeft tegen dit besluit op 11 september 2006 bezwaar gemaakt.
1.2 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar de werking van het besluit niet opschort. Verzoekster heeft op 11 september 2006 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Zij verzoekt de werking van het besluit te schorsen totdat verweerder op het bezwaar heeft beslist.
1.3 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 11 januari 2007. Verzoekster is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Verzoekster stelt zich – kort samengevat – op het standpunt dat zij belang heeft bij de door haar verzochte voorlopige voorziening. Indien het verzoek wordt toegewezen en de ongewenstverklaring wordt geschorst kan verzoekster een aanvraag indienen tot het verlenen van een verblijfsvergunning. Gelet op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), heeft het geen zin om een dergelijke aanvraag in te dienen zolang het besluit tot ongewenstverklaring niet is geschorst.
2.3 Verweerder heeft zich – kort samengevat – op het standpunt gesteld dat verzoekster geen belang heeft bij de verzochte voorlopige voorziening. Verzoekster verblijft illegaal in Nederland. Toewijzing van het onderhavige verzoek kan er nimmer toe leiden dat er een verblijfsrecht voor verzoekster zal ontstaan. Het verzoek moet dan ook worden afgewezen, aldus verweerder.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.4 Inmiddels is het vaste jurisprudentie van de Afdeling dat een ongewenst verklaarde vreemdeling, in afwijking van artikel 8 Vw, geen rechtmatig verblijf kan hebben. Uit de uitspraak van 26 juli 2006, JV 2006, 352, volgt verder dat de omstandigheid dat een voorzieningenrechter bij wijze van voorlopige voorziening de werking van het besluit tot ongewenstverklaring opschort, daaraan niet afdoet. Deze opschorting maakt niet dat de vreemdeling over een verblijfsvergunning kan beschikken, aldus de Afdeling.
2.5 Gelet op het vorenstaande heeft verzoekster geen belang bij het treffen van de gevraagde voorziening en zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.6 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, voorzieningenrechter, en op 25 januari 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van A.J. Vervoordeldonk, griffier.
afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.