ECLI:NL:RBSGR:2007:AZ7271

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/757402-06
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Roekeloos handelen met dodelijke afloop door verdachte met vuurwapen

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 29 januari 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij het dodelijke schieten van een 14-jarige jongen. De verdachte had een pistool in zijn bezit en toonde dit aan het slachtoffer, waarbij het wapen van hand tot hand ging. Tijdens deze situatie haalde de verdachte de trekker over terwijl het wapen op korte afstand van het slachtoffer was gericht, zonder te controleren of het wapen was doorgeladen of beveiligd. De rechtbank oordeelde dat, hoewel het opzet op het doden van het slachtoffer niet bewezen kon worden, er wel sprake was van roekeloosheid die het opzet in voorwaardelijke vorm dicht benaderde. De ouders van het slachtoffer waren zwaar getroffen door het verlies van hun zoon, die de verdachte als een goede vriend beschouwde. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van vijf jaar op, evenals een schadevergoeding van € 5.350 aan de benadeelde partij. De rechtbank baseerde haar beslissing op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet wapens en munitie. De verdachte was eerder in aanraking gekomen met de wet en had een strafblad met geweldsdelicten en verboden wapenbezit. De rechtbank achtte de opgelegde straf passend gezien de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren begaan.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/757402-06
's-Gravenhage, 29 januari 2007
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([land]) op [geboortedatum 1983]
[adres]
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting [locatie].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 15 januari 2007.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.A.L.F. Frijns, advocaat te Rotterdam, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr. C.E.J. Backer heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij gewijzigde dagvaarding onder 1 primair tenlastegelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte ter zake van het hem bij gewijzigde dagvaarding onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij], [adres], tot een bedrag van € 2.500,- bij wijze van een voorschot en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige.
De tenlastelegging.
Aan de verdachte is tenlastegelegd - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging tenlastelegging, gemerkt A1.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij gewijzigde dagvaarding onder 1 primair is tenlastegelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Bewijsoverweging.
Uit de bewijsmiddelen (met name, maar zeker niet uitsluitend, uit de verklaring van de verdachte ) valt af te leiden dat verdachte door een opeenvolging van elkaar in negatief opzicht versterkende handelingen een gedrag heeft vertoond dat kan worden gekenmerkt als vergaand roekeloos. Het gaat daarbij om het volgende:
- verdachte heeft zich begeven in een gesprekssituatie met (onder meer) een 14-jarige jongen - het latere slachtoffer - terwijl hij in het bezit was van een pistool, een voor dat pistool geschikte houder en een tweetal scherpe patronen die geschikt waren om met dat pistool te worden afgevuurd;
- verdachte heeft vervolgens het initiatief genomen om dit pistool aan die jongen te tonen en het hem vast te laten houden, waarbij het wapen tussen de jongen, verdachte en een derde "van hand tot hand ging";
- op enig moment heeft verdachte de - tot dan toe nog door hem apart bewaarde - onderdelen van het wapen en de munitie samengevoegd, althans toegelaten dat dit gebeurde; immers zijn de patronen in de houder geplaatst en de houder met de patronen in het pistool;
- ook daarna ging het - aldus schietklaar gemaakte - wapen van hand tot hand, terwijl verdachte daarbij voortging met het tot zich nemen van alcoholhoudende drank;
- nadat verdachte het wapen weer in handen had gekregen heeft hij de trekker overgehaald terwijl hij het op korte afstand in de richting dan wel tegen de kleding hield van de jongen, en dat zonder na te gaan of het wapen (inmiddels) wel of niet was doorgeladen en/of wel of niet tegen schieten was beveiligd.
Hoewel de rechtbank, evenals de officier van justitie en de verdediging, het primair tenlastegelegde opzet op het van het leven beroven van de jongen niet bewezen acht, is hier naar haar oordeel sprake geweest van een vorm van roekeloosheid aan de zijde van verdachte die opzet in voorwaardelijke vorm dicht benadert.
Daarbij doet niet ter zake de beantwoording van de - door de verdediging aan de orde gestelde - vraag of er sprake is geweest van een schot waarbij het wapen tegen het lichaam van het slachtoffer is gehouden dan wel een schot dat van korte afstand is afgevuurd, nu ook in dat laatste geval de door verdachte aan de dag gelegde roekeloosheid niet als minder vergaand kan worden beschouwd.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Als gevolg van het roekeloze handelen van verdachte heeft een 14-jarige jongen het leven verloren. Zoals is gebleken uit de ter terechtzitting voorgedragen verklaring van de ouders van het slachtoffer zijn deze door het feit zwaar getroffen, meer in het bijzonder omdat zij hun zoon hebben verloren door het gedrag van iemand (te weten de verdachte) die door het slachtoffer juist werd gezien als een goede vriend, vergelijkbaar met een oudere broer, tegen wie het slachtoffer opzag.
Verdachte heeft er ter zitting - zoals ook al eerder in de verhoren - blijk van gegeven de aan zijn schuld te wijten dood van het slachtoffer zeer te betreuren.
De rechtbank heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel van het Justitieel Documentatieregister d.d. 4 april 2006, waaruit blijkt dat verdachte zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten, waaronder geweldsdelicten en verboden wapenbezit.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van een voorlichtingsrapport van Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering d.d. 23 juni 2006, opgemaakt en ondertekend door reclasseringswerker I. Moes, en mede ondertekend door R.E. Scheenstra, manager Jeugdzorg en Reclassering, waaruit volgt dat verdachte het hulpverleningsaanbod afwijst en er geen gronden zijn om verdachte binnen een verplicht reclasseringscontact te begeleiden.
Gelet op alle voormelde omstandigheden acht de rechtbank een aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
De vordering van de benadeelde partij.
[benadeelde partij], wonende aan de [adres], hebben zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 16.100,-.
Voorzover de vordering betrekking heeft op de begrafeniskosten, de reiskosten en de kosten voor rechtsbijstand heeft de verdediging zich gerefereerd.
Dit gedeelte van de vordering is eenvoudig van aard en vindt rechtstreeks haar grondslag in het onder 1 subsidiair aan verdachte tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit. De hoogte van de vordering (€ 5350,-) komt de rechtbank niet onredelijk voor, zodat de rechtbank deze vordering in zoverre zal toewijzen.
De vordering, voorzover deze betrekking heeft op de immateriële schade, is door de verdediging weersproken. De verdediging acht de vordering onvoldoende onderbouwd en niet van zo eenvoudige aard dat deze in dit bestek aan bod zou kunnen komen, en verzoekt de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk te verklaren.
Hoewel de benadeelde partij op dit punt ontvankelijk is in haar vordering, is die vordering niet toewijsbaar, nu daarvoor geen deugdelijke grondslag is gesteld of gebleken. De enkele omstandigheid dat de ouders van het slachtoffer zelf door het feit getroffen zijn, is - hoe aannemelijk ook - daarvoor immers onvoldoende.
De verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met het toegewezen deel van haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 5.350,- ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [benadeelde partij].
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 36f, 43a, 57 en 307 van het Wetboek van Strafrecht;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Beslissing
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
AAN ZIJN SCHULD DE DOOD VAN EEN ANDER TE WIJTEN ZIJN, TERWIJL DIE SCHULD BESTAAT UIT ROEKELOOSHEID;
ten aanzien van feit 2:
HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 26, EERSTE LID VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE EN HET FEIT BEGAAN MET BETREKKING TOT EEN VUURWAPEN VAN CATEGORIE III;
EN
HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 26, EERSTE LID, VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op: 2 april 2006,
in voorlopige hechtenis gesteld op: 5 april 2006,
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij], wonende aan de [adres], een bedrag van € 5350,-, met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 5350,- ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [benadeelde partij];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 107 dagen.
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs F.J.A. Quadekker, voorzitter,
J.W. du Pon en H.M. van Maurik, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. drs. A.N.M. Siem Tjam, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 januari 2007.
Mr. H.M. van Maurik is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.