RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 05/30293
uitspraak van de enkelvoudige kamer
[eiseres],
wonende te [woonplaats], eiseres,
alsmede haar minderjarige dochter,
gemachtigde: mr. R.J.J. Flantua, advocaat te Utrecht,
het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers te Rijswijk, verweerder,
gemachtigde: mr. S.R. Fernhout, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 20 juni 2006 heeft verweerder de verstrekkingen aan eiseres op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: de Rva 2005) beëindigd.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij faxbericht van 5 juli 2006 beroep ingesteld.
De zaak is op 18 december 2006 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld.
Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. R.P. van de Graaf, kantoorgenoot van haar gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
2.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: de Wet COA) is het COA onder meer belast met de materiële en immateriële opvang van asielzoekers.
Ingevolge artikel 12 kan de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister) regels stellen met betrekking tot verstrekkingen aan asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen, als bedoeld in artikel 3.
Krachtens die bepaling heeft de minister de Rva 2005 vastgesteld.
Artikel 1, aanhef en onder d van de Rva 2005 bepaalt dat onder “asielzoeker” dient te worden verstaan: een vreemdeling wiens vrijheid niet rechtens is ontnomen, door wie of ten behoeve van wie een eerste asielaanvraag is ingediend en wiens aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 niet binnen de procedure op het Aanmeldcentrum is afgewezen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Rva 2005, voor zover hier van belang, heeft deze regeling uitsluitend betrekking op een asielzoeker en de daarmee gelijkgestelde categorieën, als bedoeld in artikel 3, derde en vierde lid, van deze regeling.
Ingevolge artikel 23 van de Rva 2005 eindigen, in afwijking van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b van deze regeling, de verstrekkingen op de dag waarop de asielzoeker Nederland ingevolge de mededeling van de korpschef dient te verlaten indien er ten aanzien van een asielzoeker:
a. voor 1 januari 2000 op diens asielaanvraag in eerste aanleg in negatieve zin is beslist;
b. een last tot uitzetting is gegeven; en
c. door de korpschef van de politieregio waar de vreemdeling zijn woon- of verblijfsplaats heeft is meegedeeld dat hij Nederland moet verlaten.
Het toepasselijke beleid van verweerder is neergelegd in de Herziene werkwijze Stappenplan III, Stc. 8 juli 2002, nr. 127, p. 7 (hierna: Stappenplan III).
2.2. Verweerder heeft besloten de verstrekkingen te beëindigen nu ten aanzien van eiseres is voldaan aan de in artikel 23 van de Rva 2005 genoemde voorwaarden. Verweerder heeft eiseres tegengeworpen dat zij niet heeft kunnen aantonen dat zij voldoende heeft meegewerkt aan haar terugkeer naar haar land van herkomst Syrië en/of Libanon.
Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de door eiseres aangehaalde artikelen van het het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind (hierna: IVRK) geen rechtstreekse werking hebben en dat de door eiseres aangehaalde Richtlijn niet op eiseres van toepassing is.
2.3. Eiseres acht het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Zij meent dat verweerder geen spoedeisend belang bij de beëindiging van de opvangvoorzieningen heeft. Voorts bestrijdt zij onvoldoende te hebben meegewerkt aan haar terugkeer. Zij heeft twee keer tevergeefs gevraagd om afgifte van een laissez passer.
Eiseres is niet rechtmatig verwijderbaar uit Nederland nu zij de behandeling van haar reguliere (bezwaarschrift)procedure in Nederland mag afwachten. Gelet op haar langdurige verblijf in Nederland heeft zij een redelijke kans om in aanmerking te komen voor een reguliere verblijfsvergunning. Ingevolge artikel 2 en 3 van de Rva 2005 dienen de opvangvoorzieningen niet te worden beëindigd.
Eiseres meent dat de belangen van haar dochter niet zijn meegewogen. Zij was 10 jaar bij inreis in Nederland en heeft hier nu 7 jaar verbleven. Eiseres heeft een beroep gedaan op artikel 3, eerste lid, van het IVRK en artikelen 10 en 18, eerste lid, van Richtlijn 2003/9/EG van de Raad van de Europese Unie van 27 januari 2003 tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten (hierna: de Richtlijn). Ter zitting heeft zij een uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, van 22 mei 2006 (LJN: AX4451), overgelegd ter ondersteuning van haar standpunt dat artikel 3 van het IVRK rechtstreekse werking heeft.
Tenslotte meent eiseres dat haar gezondheidsklachten beëindiging van de voorzieningen in de weg staan. Uit de overgelegde medische informatie blijkt dat er sprake is van chronische buikklachten en zware psychische problemen. Verweerder is geen medische deskundige en kon niet zonder nader onderzoek, uitgevoerd door een medisch deskundige, concluderen dat geen sprake is van een medische noodsituatie.
2.4. De rechtbank overweegt het volgende.
2.4.1. Niet in geschil is dat de in artikel 23 van de Rva 2005 vermelde omstandigheden, waaronder de aan eiseres toegekende verstrekkingen eindigen, zich voordoen.
2.4.2. De rechtbank ziet zich, gelet op de grond van eiseres daartoe, voor de vraag gesteld of verweerder belang heeft bij het bestreden besluit nu verweerder de opvangvoorzieningen niet zal beëindigen totdat eiseres wordt opgenomen in het project Terugkeer. De rechtbank oordeelt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: AbRS) van 27 februari 2006 (LJN: AV5100), dat de enkele omstandigheid dat de daadwerkelijke beëindiging van de verstrekkingen is opgeschort aan het besluit van verweerder niet in de weg staat.
2.4.2. Op grond van verweerders beleid, neergelegd in Stappenplan III, worden ten aanzien van asielzoekers die zijn uitgeprocedeerd, op wie een vertrekplicht rust en die aan de toepasselijke wettelijke voorschriften geen aanspraak op verstrekkingen kunnen ontlenen, de verstrekkingen niettemin niet beëindigd, indien en zolang de desbetreffende vreemdeling meewerkt aan het verkrijgen van een vervangend reisdocument. Kernpunt van dit beleid is dat van medewerking die tot voortzetting van verstrekkingen, alhoewel daarop geen aanspraak bestaat, aanleiding kan geven, eerst sprake is, indien en zolang de desbetreffende vreemdeling alles doet, wat redelijkerwijs van hem kan worden verlangd om zijn terugkeer naar zijn land van herkomst te bewerkstelligen.
Verweerder mag in beginsel afgaan op de mededeling van de Immigratie en Naturalisatie Dienst (hierna: IND) dat de vreemdeling geen medewerking verleent aan het verkrijgen van de benodigde reisdocumenten. Dit is slechts anders indien op grond van de door de vreemdeling overgelegde gegevens of anderszins gebleken feiten en omstandigheden voor verweerder concrete aanleiding zou bestaan tot twijfel aan juistheid van die mededeling.
Volgens het verslag van het terugkeergesprek heeft eiseres verklaard dat zij niet naar Syrië of Libanon wil terugkeren, twee maal zonder resultaat een laissez passer heeft aangevraagd hetgeen vermoedelijk te wijten is aan het ontbreken van originele documenten, en is gebleken dat zij verder geen activiteiten heeft ondernomen die hadden kunnen leiden tot afgifte van (vervangende) reis en/of identiteitsdocumenten. Onder deze omstandigheden heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om te twijfelen aan de vaststelling van de IND dat eiseres onvoldoende aan haar terugkeer heeft meegewerkt.
2.4.3. Eiseres heeft gesteld dat vanwege haar reguliere procedure gelet op artikel 2 en 3 van de Rva 2005 de opvangvoorzieningen niet dienen te worden beëindigd. Dit standpunt van eiseres kan niet worden gevolgd. Het gegeven dat eiseres in afwachting is van een reguliere bezwaarprocedure brengt geen verandering in haar opvangsituatie, omdat de aanspraak op opvang, behoudens uitzonderingen, slechts bestaat als gevolg van een eerste aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel. Eiseres kan niet met de in artikel 3, van de Rva 2005 vermelde categorieën andere asielzoekers worden gelijkgesteld. Dit betekent dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat de verstrekkingen op de voorgeschreven wijze kunnen worden beëindigd. De rechtbank heeft bij haar beoordeling de uitspraak van de AbRS van 31 juli 2006 (LJN: AY6476) betrokken.
2.4.4. Eiseres heeft een beroep gedaan op artikel 3, eerste lid, van het IVRK. Voornoemd artikel strekt ertoe dat bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het desbetreffende kind worden betrokken. Deze bepaling bevat, zoals naar voren komt uit de uitspraak van de AbRS van 22 februari 2006 (LJN: AV4237), gelet op haar formulering geen norm die zonder nadere uitwerking in nationale wet- en regelgeving door de rechter direct toepasbaar is. Van directe werking, zoals door eiseres bepleit, is mitsdien geen sprake. Evenmin blijkt uit de door eiseres ter zitting overgelegde uitspraak dat artikel 3 rechtstreekse werking heeft.
2.4.5. Ten aanzien van het beroep van eiseres op de Richtlijn overweegt de rechtbank het volgende.
Eerst is van belang dat, zoals ook naar voren komt uit de uitspraak van AbRS van 4 mei 2006 (LJN: AX2460), de Richtlijn in Nederlands recht is omgezet met de vaststelling van de Rva 2005.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder c, van de Richtlijn wordt voor de toepassing van de Richtlijn onder 'asielzoeker' verstaan een onderdaan van een derde land of een staatloze die een asielverzoek heeft ingediend, waarover nog geen definitief besluit is genomen.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, is de Richtlijn van toepassing op alle onderdanen van derde landen en staatlozen, die een asielverzoek aan de grens of op het grondgebied van een lidstaat indienen, voor zover zij als asielzoeker op het grondgebied mogen verblijven, alsmede de gezinsleden, indien zij overeenkomstig het nationale recht onder dit asielverzoek vallen.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder c, gelezen in samenhang met artikel 3, eerste lid, van de Richtlijn valt eiseres niet onder de werkingssfeer van de Richtlijn, nu op de door haar ingediende aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd negatief is beslist en dat besluit in rechte onaantastbaar is. Het beroep van eiseres op de artikelen 10 en 18, eerste lid, van de Richtlijn faalt mitsdien.
2.4.6. Verweerder is bevoegd om onder bijzondere omstandigheden, zoals in het geval van een dreigende acute medische noodsituatie, de verstrekkingen, hoewel daarop geen aanspraak bestaat en geen sprake is van voldoende inspanningen in evenbedoelde zin, niettemin voort te zetten. Het is aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat van zodanige bijzondere omstandigheden sprake is. Onder een acute medische noodsituatie verstaat verweerder, in navolging van het Bureau Medische Advisering, de situatie waarin betrokkene lijdt aan een stoornis, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van onmiddellijke behandeling in deze fase van de stoornis zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke en/of lichamelijke schade.
Eiseres heeft gedurende de procedure een brief van een arts van de Medische Opvang Asielzoekers overgelegd, gedateerd op 16 juni 2005, waarin is vermeld dat eiseres chronische buikklachten heeft waarvoor zij onder behandeling is van een internist en medicatie krijgt en voorts zware psychische problemen heeft waarvoor zij langdurige medicatie krijgt.
Verweerder heeft op grond van het door eiseres overgelegde medische stuk niet aannemelijk gemaakt hoeven achten dat sprake is van een dreigende acute medische noodsituatie. Daarbij is van belang dat eiseres op grond van artikel 10, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 aanspraak kan maken op voortgaande verlening van medisch noodzakelijke zorg. De omstandigheid dat aan eiseres geen verstrekkingen worden verleend leidt in dit geval niet tot de conclusie dat het verkrijgen van medische hulp en medicijnen niet kan worden voortgezet. Gelet hierop is voor de beoordeling in het onderhavige kader dan ook niet vereist dat verweerder over medische expertise beschikt.
2.4.7. Eiseres heeft ter zitting een brief van 13 december 2006 van de Minister-President aan de Voorzitter van de Tweede Kamer overgelegd. In deze brief wordt weergegeven dat het kabinet heeft besloten ten aanzien van de groep ex-asielzoekers die in de laatste fase van behandeling zijn bij het project Terugkeer, gedurende de demissionaire periode gedwongen uitstroom uit het project niet te effectueren wanneer dat op humanitaire bezwaren stuit, in het bijzonder bij gezinnen met kinderen. De uitzettingen van deze groep worden per direct opgeschort. Dit beroep van eiseres leidt niet tot een ander oordeel dan hiervoor overwogen.
Eerst is van belang dat, zoals ook uit overweging 2.4.1. blijkt, eiseres nog niet is opgenomen in het project Terugkeer. Verweerder heeft toegezegd dat feitelijke beeïndiging van de opvang niet zal plaatsvinden zolang zij niet is opgenomen in het project Terugkeer en waarschijnlijk evenmin voordat een definitieve beslissing met betrekking tot een mogelijke generaal pardonregeling wordt genomen. Verweerder heeft ter zitting terecht opgemerkt dat onderhavige procedure enkel over de formele beëindiging van de opvang gaat.
2.4.8. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
De rechtbank 's-Gravenhage,
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. A.P. Hameete, rechter, en door deze en E. Naaijen-van Kleunen, griffier, ondertekend.
Uitgesproken in het openbaar op:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Men wordt verzocht een afschrift van de uitspraak mee te zenden.