ECLI:NL:RBSGR:2007:AZ7025

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/754151-04
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.A.M. Heeregrave
  • H. Heins
  • F. Spiering-van der Maden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van het onderzoek in de zaak van de metselmoorden in Den Haag

In deze zaak, die betrekking heeft op de zogenoemde metselmoorden in Den Haag, heeft de rechtbank op 25 januari 2007 een tussenvonnis uitgesproken. De vier verdachten worden ervan verdacht op 12 augustus 2004 in een pand in Den Haag de slachtoffers te hebben doodgestoken en hun lichamen in een winkel te hebben ingemetseld. De rechtbank heeft besloten het onderzoek te heropenen, omdat het eerdere onderzoek niet volledig was. De zaak is geschorst tot 14 maart 2007.

Tijdens de zittingen in november en december 2006 en januari 2007 zijn verschillende getuigen en deskundigen gehoord. De verdediging heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk is, omdat de verdachte niet voldoende tijd heeft gehad om zich voor te bereiden. De rechtbank heeft dit verweer verworpen, omdat de verdachte voldoende gelegenheid had gehad om met zijn raadsman te overleggen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende duidelijkheid is over de precieze toedracht van de gebeurtenissen in het pand op de fatale dag. Deskundigen hebben verklaard dat er mogelijk sporen van bloed buiten de kamer van de Chinees zijn aangetroffen, wat de hypothese dat de steekpartij uitsluitend in die kamer heeft plaatsgevonden, verzwakt. De rechtbank heeft daarom besloten om nader onderzoek te laten verrichten naar de aanwezigheid van sporen in het pand en heeft de stukken in handen gesteld van de rechter-commissaris.

De rechtbank heeft de zitting geschorst en zal het onderzoek hervatten op 14 maart 2007, waarbij de verdachte, zijn raadsman, een tolk, getuige [getuige 3] en benadeelde partijen zullen worden opgeroepen.

Uitspraak

Parketnummer: 09/754151-04
RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Meervoudige strafkamer
Uitspraak: 25 januari 2007
S T R A F V O N N I S (Tussenvonnis)
in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte 4],
geboren op [geboortedatum 1977] te [geboorteplaats] (Sovjetunie),
wonende in [locatie],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 13 tot en met 16 november 2006, 4 december 2006 en 10 en 11 januari 2007. De verdachte is ter terechtzitting van 13 tot en met 16 november 2006 verschenen, bijgestaan door mr. H. Wansink, advocaat te Amsterdam. De verdachte is ter terechtzitting van 4 december en 10 en 11 januari 2007 niet verschenen, terwijl zijn raadsman wel aanwezig was.
De officier van justitie, mr. P. Spoon, heeft ter terechtzitting gevorderd, dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde en ter zake van het onder 1 meer subsidiair en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 231 dagen, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd, dat het in beslaggenomen voorwerp zal worden onttrokken aan het verkeer.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging, zoals ter terechtzitting van 13 november 2006 gewijzigd)
ONTVANKELIJKHEID VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE
De verdediging heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard omdat hij er niet aan heeft willen meewerken om verdachte in staat te stellen ten minste vier weken voor de behandeling van zijn strafzaak met zijn raadsman op kantoor te overleggen.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Een raadsman kan, van oordeel zijnde dat hij te weinig tijd voor de voorbereiding heeft gehad, de rechtbank verzoeken om aanhouding van de behandeling van de zaak.
De verdediging heeft op 13 november 2006 - de eerste dag van de inhoudelijke behandeling van de zaak - een dergelijk verzoek ook gedaan. Dat verzoek is toen door de rechtbank afgewezen, omdat reeds vanaf september 2006 duidelijk was wanneer de inhoudelijke behandeling van de zaak zou plaatsvinden en verdachte alle gelegenheid had gehad om tijdig met zijn raadsman te overleggen.
De officier van justitie heeft de rechtbank ervan overtuigd dat van de zijde van het openbaar ministerie alles is gedaan wat redelijkerwijs van hem kon worden gevergd om verdachte in staat te stellen tijdig naar Nederland af te reizen.
HERVATTING VAN HET ONDERZOEK
De rechtbank stelt vast dat met betrekking tot de vraag naar de precieze toedracht van de gebeurtenissen in het pand [adres] te Den Haag op 12 augustus 2004, waarbij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] om het leven zijn gebracht, zowel bij de reconstructie als in de onderzoeksopdrachten aan de diverse deskundigen leidend is geweest de door [verdachte 1] geschetste situatie dat de slachtoffers zijn doodgestoken in "het kamertje van de Chinees", kamer 1. [verdachte 1] heeft - kort gezegd - verklaard dat hij op enig moment, samen met de beide slachtoffers, in het kamertje van de Chinees is terechtgekomen, waar hij door hen is aangevallen en vervolgens een vechtpartij is ontstaan waarbij hij zich heeft verdedigd, een mes van [slachtoffer 1] heeft weten af te pakken en vervolgens de beide mannen fatale messteken heeft toegebracht. De officier van justitie in haar requisitoir en de verdediging in hun pleidooien gaan, hoewel hun eindconclusies verschillen, ten aanzien van de locatie van het toebrengen van de steekverwondingen ervan uit dat deze door [verdachte 1] aan de slachtoffers zijn toegebracht in het kamertje van de Chinees.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de stukken van het dossier, alsmede in aanmerking nemend de rapportages van de deskundigen, thans niet boven redelijke twijfel is verheven dat de slachtoffers in het kamertje van de Chinees (verder: kamer 1) zijn omgebracht.
Dienaangaande is ten eerste van belang dat, zo hebben de deskundigen Eversdijk en Eikelenboom in hun rapporten dan wel ter terechtzitting verklaard, de hoeveelheid aangetroffen bloed in kamer 1 gering is; bij een steekpartij met een dergelijk groot aantal steekwonden als is aangetroffen bij de beide slachtoffers zou meer bloed, in de vorm van passieve druppels of poelpatronen verwacht kunnen worden.
Daarnaast, zo heeft deskundige Eversdijk geconcludeerd, kan van de in kamer 1 aangetroffen bloedvlekken niet worden uitgesloten dat deze zijn ontstaan tijdens het verplaatsen van de slachtoffers dan wel het verwijderen of schoonmaken van de originele vloer.
Voorts heeft deze deskundige gesteld dat niet is uit te sluiten dat veel van de aangetroffen bloedvlekken in kamer 1 zijn ontstaan door vliegenactiviteit.
Deskundige Eikelenboom heeft deze conclusies onderschreven. Eikelenboom heeft tevens geconcludeerd dat op basis van het aangetroffen bloedsporenbeeld niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat de steekverwondingen van de slachtoffers uitsluitend zijn toegebracht in kamer 1.
Voorts is van belang dat de in de woning [adres] aangetroffen objecten waarop bloedsporen zijn gevonden door de politie zijn aangetroffen buiten kamer 1, te weten de Heinekenfles en de paraplu in de hal van de woning op de eerste verdieping en het kastje en de asbak in de kamer van verdachte [verdachte 3], kamer 2.
Ten aanzien van het kastje heeft deskundige Eikelenboom geconcludeerd dat hierop impactspatten zijn aangetroffen, passend bij krachtsuitoefening op zowel bloed van [slachtoffer 2] als van [verdachte 1].
Uit het op de asbak aangetroffen DNA-spoor is een DNA-mengprofiel van [verdachte 1] en [slachtoffer 1] verkregen, waarvan Eikelenboom aan de hand van de grootte van het spoor de conclusie heeft getrokken dat het waarschijnlijk gaat om insectenactiviteit.
De Heinekenfles bevatte bloedspatten van [slachtoffer 2], die er volgens Eikelenboom op zijn gekomen tijdens het insteken op de reeds gewonde [slachtoffer 2]. Eikelenboom stelt in zijn onderzoeksrapport dat indien de objecten waarop zich bloedspatten van [slachtoffer 2] bevinden op een andere locatie hebben gestaan dan in het kamertje van de Chinees, de steun voor de hypothese dat er een steekpartij is geweest in deze kamer wordt verzwakt. Ter terechtzitting heeft deze deskundige desgevraagd hieromtrent voorts nog verklaard dat die objecten in de omgeving van de slachtoffers gestaan moeten hebben.
Enkel [verdachte 2] heeft - overigens eerst als getuige ter terechtzitting - verklaard dat van de bovengenoemde voorwerpen er zich drie ten tijde van de steekpartij in kamer 1 hebben bevonden, te weten de Heinekenfles, het kastje en de asbak, zulks terwijl hij tot dan toe had verklaard dat de kamer van de Chinees enkel was voorzien van een bed en dat er kleding aan de muur hing. Dit laatste heeft ook de bewoner van het kamertje, de Chinees [getuige 3] verklaard. Verdachte [verdachte 3] heeft in een van zijn verklaringen ten aanzien van de in kamer 1 aanwezige meubelen verklaard dat er alleen een eenpersoonsbed stond en een tafeltje. Later heeft hij verklaard dat het een kastje betrof.
Uit het proces-verbaal van de technische recherche d.d. 28 december 2004 blijkt dat op 21 december 2004 alle vertrekken in de woning [adres] met behulp van luminol zijn onderzocht, welk onderzoek geen bruikbare sporen heeft opgeleverd.
De deskundige Eversdijk heeft omtrent het gebruik van luminol ter terechtzitting van 16 november 2006 verklaard dat er naar zijn oordeel in onderhavig opsporingsonderzoek niet op de juiste wijze met luminol is omgegaan. Enerzijds dient luminol, zo heeft deze deskundige gesteld, als laatste middel te worden ingezet bij bloedsporenonderzoek daar als gevolg van het gebruik van luminol contaminatie kan optreden en het gebruik van luminol voorts kan leiden tot verkleuring van bloed en aantasting van het DNA, terwijl het anderzijds naar zijn oordeel beslist niet nodig was om overal luminol te gebruiken.
Voorts heeft de deskundige Eikelenboom in zijn rapportage en ter terechtzitting aangegeven dat hij aanwijzingen heeft dat ook buiten de kamer van de Chinees sporen zouden kunnen worden aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van bloed en dat er mogelijk pogingen zijn ondernomen dergelijke sporen weg te werken. In dit verband heeft hij onder meer opgemerkt dat vloerdelen leken te zijn verdwenen en dat op een aantal muren nieuw pleisterwerk leek te zijn aangebracht. Ter terechtzitting heeft de deskundige Eversdijk aangegeven dat hij bij binnenkomst in het pand om zich heen heeft gekeken en geconstateerd dat zich ook in andere kamers sporen bevonden die op het eerste gezicht op bloed leken.
Naar het oordeel van beide deskundigen is het - zo hebben zij ter terechtzitting desgevraagd aangegeven - in beginsel mogelijk om dergelijke sporen aan te tonen met behulp van een infrarood- dan wel lasermethode.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het onderzoek niet volledig is geweest, omdat enerzijds onvoldoende duidelijkheid bestaat over de situering van de genoemde aangetroffen voorwerpen in de woning [adres] ten tijde van en in relatie tot de gebeurtenissen op 12 augustus 2004 en anderzijds onvoldoende duidelijkheid bestaat over de exacte toedracht en locatie van de fatale steekpartij. Dientengevolge ziet de rechtbank in de eerste plaats aanleiding tot het nader horen als getuige van [getuige 3] met betrekking tot de situatie in zijn kamer in de [adres] voor wat betreft de aanwezige meubelen en eventueel andere voorwerpen. Voorts ziet de rechtbank aanleiding, met name gelet op de verklaringen van de deskundigen Eversdijk en Eikelenboom, een nader deskundigenonderzoek plaats te laten vinden naar de aanwezigheid van sporen in het pand [adres], die in verband kunnen worden gebracht met de gewelddadige dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Bij dit onderzoek kan mede betrokken worden hetgeen naar voren komt uit de verklaring van de getuige voornoemd. De rechtbank zal hiertoe de stukken stellen in handen van de rechter-commissaris.
BESLISSING
De rechtbank heropent het onderzoek ter terechtzitting en schorst dit terstond tot 14 maart 2007 te 11.00 uur.
De rechtbank beveelt de oproeping van verdachte en de raadsman, tolk, getuige [getuige 3] en benadeelde partijen tegen het tijdstip waarop het onderzoek ter terechtzitting zal worden hervat.
De rechtbank stelt de stukken in handen van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, teneinde uitvoering te geven aan het hierboven geformuleerde deskundigenonderzoek.
Aldus gewezen door mr. C.A.M. Heeregrave, voorzitter, en mrs. H. Heins en F. Spiering-van der Maden, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.H. Ruitenbeek als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 januari 2007.