Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
eerste afdeling, enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiser 1] en [eiser 2], wonende te [woonplaats], eisers,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 16 juni 2005 heeft verweerder het recht van eisers op bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) over de periode van 7 januari 2005 tot en met 5 april 2005 herzien (lees: ingetrokken) en een bedrag van € 3.216,05 van hen teruggevorderd.
Bij brief van 16 juni 2005 heeft verweerder eisers kennisgegeven van het voornemen hun uitkering bij wijze van maatregel met 20 % van de voor hen toepasselijke bijstandsnorm gedurende een maand te verlagen.
Bij besluit van 28 juni 2005 is de uitkering van eisers met 20 % gedurende een maand verlaagd.
Bij brief van medio juni 2005, van gronden voorzien bij brieven van 28 juli 2005 en 28 oktober 2005, hebben eisers bezwaar gemaakt tegen het herzienings- en terugvorderingsbesluit van 16 juni 2005.
Bij brief van 28 juli 2005, van gronden voorzien bij brief van 28 oktober 2005, hebben eisers bezwaar gemaakt tegen het besluit van 28 juni 2005.
Bij besluit van 17 november 2005 zijn de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Bij brief van 4 januari 2006 hebben eisers tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het beroep is op 20 december 2006 ter zitting behandeld. Daarbij is eiseres in persoon verschenen, bijgestaan door mr. J. Biemond, advocaat te Den Haag. Eiser [eiser 2] is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. Punter.
Artikel 11, eerste lid, van de WWB, bepaalt dat iedere Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB, doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op (...) het recht op bijstand.
Ingevolge artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB, kan verweerder het recht op bijstand herzien of intrekken indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Ingevolge artikel 58, eerste lid en onder a, van de WWB, kan verweerder de kosten van bijstand terugvorderen voorzover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
In dit geding dient allereerst te worden beoordeeld of verweerder in redelijkheid het recht van eisers op bijstand over de periode van 7 januari 2005 tot en met 5 april 2005 heeft kunnen intrekken en daarbij van hen een bedrag van € 3.216,05 heeft kunnen terugvorderen.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden door geen melding te maken van de exploitatie van een in hun woning aanwezige hennepkwekerij. Hierdoor kon verweerder ten tijde van belang het recht op bijstand niet langer vaststellen, waardoor aan eisers in de periode hier in geding ten onrechte en/of te veel bijstand is uitbetaald. Daarnaast was verweerder gehouden, omdat als gevolg van de schending van de inlichtingenplicht ten onrechte en/of te veel bijstand was uitbetaald, de uitkering van eisers bij wijze van maatregel gedurende een maand te verlagen met 20 %.
Eisers hebben - kort gesteld - in beroep het volgende aangevoerd. De exploitatie van de hennepkwekerij wordt op zich niet betwist. Wel wordt bestreden dat die exploitatie gedurende de gehele door verweerder vastgestelde periode heeft plaatsgevonden. Deze periode is door Eneco berekend aan de hand van het meerverbruik van energie en verweerder heeft de uitkomst ervan overgenomen. Verweerder heeft echter in het bestreden besluit niet gemotiveerd op welke wijze die berekening tot stand is gekomen. Dat terwijl, nu in het onderhavige geval geen sprake is geweest van diefstal van elektriciteit, het energieverbruik van eisers bij Eneco bekend is en zo ook het meerverbruik. Aan de hand van deze cijfers en het nominale verbruik van de in beslaggenomen apparatuur moet volgens eisers toch redelijk nauwkeurig objectief zijn vast te stellen wanneer zij met de kwekerij zijn gestart.
Daarnaast achten eisers het onterecht dat het bestreden besluit zijn grondslag vindt in artikel 11 en 17 van de WWB. Verweerder lijkt ervan uit te zijn gegaan dat de schending van de inlichtingenplicht meebrengt dat er geen recht op bijstand is. Eisers menen echter dat op hen slechts de verplichting rustte om aannemelijk te maken wat zij met de kwekerij hebben verdiend. Nu deze in beslag is genomen voordat kon worden geoogst hebben zij daar geen inkomsten uit gehad. Zij hebben alleen maar hun investeringen in rook zien opgaan.
De rechtbank deelt het standpunt van eisers niet en overweegt daartoe het volgende.
Niet in geding is dat eisers, die vanaf 1 juni 2004 van verweerder bijstand ontvangen, een hennepkwekerij hebben geëxploiteerd. Blijkens het dossier heeft de politie Haaglanden die hennepkwekerij, die eisers naar hun zeggen op 1 maart 2005 zijn gestart om uit hun benarde financiële positie te komen, op 6 april 2005 ontmanteld. Evenmin in geding is dat eisers verweerder niet op de hoogte hebben gesteld van deze kwekerij.
Naar het oordeel van de rechtbank is het exploiteren van een hennepkwekerij een bezigheid waarmee een opbrengst kan worden gerealiseerd die een waarde vertegenwoordigt in het economisch verkeer en die derhalve van invloed is op het recht op bijstand. Op eisers rustte ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB, de verplichting verweerder het bestaan van hun kwekerij te melden. Door dit niet te doen zijn zij de inlichtingenplicht niet naar behoren nagekomen.
Wanneer, zoals in dit geval, door de schending van de inlichtingenplicht het recht op bijstand niet (langer) kan worden vastgesteld, ligt het op de weg van eisers om feiten te stellen, en zo nodig, te bewijzen waaruit kan worden afgeleid dat, indien zij de inlichtingenplicht wel naar behoren zouden zijn nagekomen, verweerder niet bevoegd zou zijn geweest het recht op bijstand in te trekken en de ten onrechte en/of te veel betaalde bijstand van hen terug te vorderen.
Daarin zijn zij naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. Eisers hebben betwist iets met de exploitatie van hun hennepkwekerij te hebben verdiend. De gehele kwekerij is voordat er geoogst kon worden in beslag genomen. Zij hebben alleen maar kosten gemaakt en hebben daarvoor van familie geld moeten lenen. Eisers hebben echter van hun activiteiten geen boekhouding of andere administratie bijgehouden aan de hand waarvan kan worden vastgesteld of er ten tijde in geding al dan niet sprake is geweest van inkomsten. Ook is geen administratie bijgehouden van de gemaakte kosten. De in het dossier aanwezige verklaringen van familie zijn daartoe onvoldoende. Deze zijn ongedateerd, zodat niet kan worden uitgesloten dat deze naderhand en speciaal met het oog op de bezwaarprocedure zijn opgesteld. Daarnaast hebben eisers de lengte van de door verweerder vastgestelde terugvorderingsperiode bestreden, maar de rechtbank ziet geen grond dat verweerder zich niet aan de hand van Eneco's berekening van het meerverbruik van elektriciteit op het standpunt heeft kunnen stellen dat eisers moeten worden geacht in de periode van 7 januari 2005 tot en met 5 april 2005 een hennepkwekerij te hebben geëxploiteerd. Eneco heeft de kweekperiode vastgesteld aan de hand van het geregistreerde hoge elektriciteitsverbruik. Deze is afgezet tegen het vermogen van de voor de hennepkweek gebruikte apparatuur en de daarvoor - aan de hand van ervaringscijfers vastgestelde - benodigde stroom per dag. Daarnaast acht de rechtbank het aannemelijk dat aan de in bedrijfstelling van de kwekerij een zekere periode van voorbereiding is voorafgegaan. Eisers hebben in ieder geval niet aan de hand van aankoopbonnen of een administratie aannemelijk kunnen maken dat zij op een later dan het door verweerder vastgestelde tijdstip met de voorbereiding en exploitatie van de kwekerij zijn begonnen. Daarmee hebben zij een bewijsrisico genomen waarvan de gevolgen, te weten het niet kunnen vaststellen van het recht op bijstand, geheel voor hun rekening dienen te blijven.
Doordat eisers de inlichtingenplicht niet zijn nagekomen als gevolg waarvan verweerder het recht op bijstand in het bewuste tijdvak niet langer heeft kunnen vaststellen, hebben zij in die periode een bedrag van € 3.216,05 te veel of ten onrechte aan bijstand ontvangen.
Verweerder was ingevolge artikel 54, derde lid en onder a, van de WWB, en artikel 58, eerste lid, en onder a, van de WWB, bevoegd het recht op bijstand over de desbetreffende periode in te trekken en de te veel of ten onrechte uitbetaalde bijstand van eisers terug te vorderen. Niet gebleken is van feiten en omstandigheden op grond waarvan verweerder na afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot intrekking en terugvordering heeft kunnen besluiten.
Met betrekking tot het bij wijze van maatregel verlagen van de uitkering met 20 % gedurende een maand overweegt de rechtbank het volgende.
Ingevolge artikel 18, tweede lid, van de WWB, verlaagt verweerder overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de WWB de bijstand indien de belanghebbende naar het oordeel van verweerder (...) de uit deze wet (...) voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt (...). Van een verlaging wordt afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
Op 1 januari 2005 is de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand van de gemeente Den Haag (hierna: Maatregelenverordening) in werking getreden.
Artikel 2 van de Maatregelenverordening bepaalt dat verweerder, indien de belanghebbende de in artikel 18, tweede lid, van de WWB, bedoelde verplichtingen niet of onvoldoende nakomt (...) de bijstand afstemt door een maatregel op te leggen over de bijstandsnorm, overeenkomstig deze verordening. Daarbij wordt ingevolge het tweede lid van die bepaling de ernst van het feit, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende en zijn gezin in ogenschouw genomen.
Artikel 9, tweede lid, onder b, van de Maatregelenverordening bepaalt dat bij een benadelingsbedrag tot € 4.000,00 een maatregel wordt opgelegd van de tweede categorie
Ingevolge artikel 13, eerste lid, onder b, van de Maatregelenverordening, is de hoogte en duur van een maatregel van de tweede categorie twintig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.
Gelet op hetgeen met betrekking tot de intrekking en terugvordering is overwogen, staat vast dat eisers hun inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB niet naar behoren zijn nagekomen en dat daardoor aan hen een bedrag van € 3.216,05 te veel of ten onrechte aan bijstand is verstrekt.
In die situatie was verweerder gehouden ingevolge artikel 9, eerste lid van de Maatregelenverordening de uitkering bij wijze van maatregel te verlagen. Verweerder heeft in overeenstemming met artikel 9, tweede lid, onder b, van de Maatregelenverordening, in samenhang met artikel 13, eerste lid en onder b, van de Maatregelenverordening, de uitkering verlaagd met 20 % van de bijstandsnorm gedurende een maand (maatregel van de tweede categorie).
Gesteld noch gebleken is dat de maatregel niet in overeenstemming is met de ernst van het feit, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van eisers en hun gezin of dat verweerder vanwege het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid had moeten afzien van het opleggen van een maatregel.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. C.W. de Wit in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2007, in tegenwoordigheid van de griffier mr. W. Goederee.