ECLI:NL:RBSGR:2007:AZ6453
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige vreemdelingenbewaring en bevoegdheid van de Minister van Justitie
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 17 januari 2007 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de vreemdelingenbewaring van eiser, een Algerijnse man, die op 22 december 2006 in vreemdelingenbewaring was gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring ten onrechte was ondertekend door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, terwijl de Minister van Justitie bevoegd was om deze maatregel te nemen. Ondanks dit gebrek heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser niet in zijn belangen is benadeeld, omdat de beslissing tot inbewaringstelling op een later moment door een hulpofficier van justitie was ondertekend, die daartoe bevoegd was. De rechtbank heeft artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegepast om het gebrek te passeren.
De rechtbank heeft verder overwogen dat de maatregel van vreemdelingenbewaring gerechtvaardigd was, gezien de omstandigheden van eiser, waaronder zijn ongewenstverklaring, het ontbreken van een vaste woon- of verblijfplaats, en zijn veroordeling voor een misdrijf. Eiser had ook geen voldoende middelen van bestaan. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. W. Eggink, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De rechtbank heeft in haar overwegingen ook verwezen naar eerdere jurisprudentie van de Raad van State, waarin soortgelijke kwesties zijn behandeld. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de overheid om zorgvuldig om te gaan met de bevoegdheden die zijn toegekend aan verschillende ministers in het kader van vreemdelingenbewaring en de gevolgen van onrechtmatige beslissingen.