ECLI:NL:RBSGR:2006:BE0081

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/3149 IB/PVV
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 20 september 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [X], en de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder. Eiser had beroep ingesteld tegen een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2001, die was vastgesteld op een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil. De aanslag was door verweerder gehandhaafd bij uitspraak op bezwaar van 26 april 2005. Eiser stelde dat de winst uit onderneming moest worden verminderd met niet verwerkte administratie- en huurkosten, en dat er stille reserves aanwezig waren ten tijde van het overlijden van zijn echtgenote, die de boekwaarde van de activa zouden verhogen.

Tijdens de zitting op 27 april 2006 is het geschil besproken. Eiser concludeerde tot gegrondverklaring van het beroep en een aanpassing van de aanslag naar een belastbaar inkomen van f 17.219. Verweerder daarentegen concludeerde tot ongegrondverklaring van het beroep. De rechtbank oordeelde dat, aangezien de aanslag was vastgesteld op nihil, er geen mogelijkheid was om de aanslag te verhogen. Hierdoor had eiser geen belang bij zijn standpunten, die niet tot een gunstiger resultaat konden leiden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak is openbaar gemaakt op dezelfde dag en de rechtbank heeft de mogelijkheid tot hoger beroep en cassatie uiteengezet, waarbij partijen binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak hun rechtsmiddelen konden instellen. De rechtbank benadrukte dat bij het instellen van beroep in cassatie een schriftelijke verklaring van de wederpartij vereist is, waarin instemming met het cassatieberoep wordt bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/3149 IB/PVV
Uitspraakdatum: 20 september 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst te [P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2001 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil.
1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 26 april 2005 de aanslag gehandhaafd.
1.3. Eiser heeft daartegen bij brief van 7 mei 2005, ontvangen bij de rechtbank op 10 mei 2005, beroep ingesteld.
1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5. Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 april 2006 te 's-Gravenhage.
Namens eiser is verschenen [...]. Namens verweerder is verschenen [...].
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Eiser exploiteerde in het onderhavige jaar met zijn echtgenote en hun dochter in een vennootschap onder firma een schoenwinkel. De echtgenote had recht op een aandeel in de winst van 20%, eiser en de dochter elk op een aandeel van 40%. De echtgenote van eiser is overleden op [datum] 2001.
3. Geschil
3.1. In geschil is of
- de winst uit onderneming dient te worden verminderd met het aandeel van eiser in ten onrechte niet in de jaarrekening van de vennootschap onder firma verwerkte administratiekosten en huurkosten van in totaal f 16.255;
- ten tijde van het overlijden van de echtgenote van eiser in de onderneming stille reserves aanwezig waren, welke door eiser en zijn dochter geacht moeten worden tot een bedrag van in totaal f 40.187 te zijn overgenomen, zodat de boekwaarde van de vaste activa van eiser en het bedrag dat daarop wordt afgeschreven overeenkomstig dient te worden verhoogd.
Eiser beantwoordt deze vragen bevestigend en verweerder ontkennend.
3.2. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vaststelling van de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f 17.219. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De aanslag is door verweerder vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en een bedrag aan verschuldigde belasting van nihil. Het beroep strekt tot vaststelling van de aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van f 17. 219. Nu een aanslag van nihil is vastgesteld en de rechter in belastingzaken de aanslag niet kan verhogen, heeft eiser geen belang bij de door hem in beroep ingenomen standpunten, welke niet tot een voor hem gunstiger resultaat kunnen leiden. Het beroep wordt om die reden ongegrond verklaard (Hoge Raad, 6 oktober 1999, BNB 1999/401).
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 20 september 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. T. van Rij, mr. G.J. van Leijenhorst en mr. J.J.B. Hulst en in tegenwoordigheid van mr. C.D. Loen, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.