RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/5452 OB
Uitspraakdatum: 11 augustus 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[voetbalvereniging], gevestigd te [plaats], eiseres,
de inspecteur van de Belastingdienst [ te P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2003 een naheffingsaanslag omzetbelasting (aanslagnummer [nummer]) opgelegd.
1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 25 juni 2005 de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 5 augustus 2005, ontvangen bij de rechtbank op 8 augustus 2005, beroep ingesteld.
1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2006 te 's-Gravenhage. Ter zitting is tevens behandeld het beroep van eiseres tegen de aan haar voor het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 1999 opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting (procedurenummer: AWB 05/5451 OB). Namens eiseres is daar in persoon verschenen haar voorzitter [A], bijgestaan door de gemachtigde mr. F.D. Kouwenhoven en [B]. Namens verweerder is verschenen [C].
Eiseres heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder.
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Eiseres is een voetbalvereniging. De diensten met betrekking tot de beoefening van sport zijn vrijgesteld van de heffing van omzetbelasting. Daarnaast exploiteert eiseres een kantine. De leveringen vanuit de kantine zijn niet vrijgesteld.
2.2. Op 17 maart 2004 is verweerder aangevangen met een boekenonderzoek bij eiseres. Dit boekenonderzoek had onder meer betrekking op de omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 2003. De uitkomsten van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van verweerder van 3 januari 2005.
2.3. Naar aanleiding van dit rapport heeft verweerder aan eiseres een naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2003 opgelegd, welke naheffingsaanslag als volgt kan worden gespecificeerd:
3.1. Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag tot het juiste bedrag is vastgesteld, hetgeen verweerder stelt en eiseres bestrijdt. Ter zitting heeft eiseres haar beroep voor zover dat betrekking heeft op de splitsing van voorbelasting op electriciteit, gas en water ingetrokken.
3.2. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en herroeping van de belastingaanslag.
3.3. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
3.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
Toepassing forfaitaire regeling kantine
4.1. Ter zake van de correctie in verband met de toepassing van de forfaitaire regeling ter zake van de kantineomzet heeft eiseres met een beroep op het herziene Besluit van 27 juni 1980, nr. 080-1088 en op het Besluit van 5 november 2001, nr. CPP 2001/2157, V-N 2001/62.1.3. aangevoerd dat het forfaitaire percentage moet worden toegepast door de omzet inclusief omzetbelasting voor het jaar 2000 te vermenigvuldigen met de breuk 10,5/110,5, en voor de jaren 2001, 2002 en 2003 met de breuk 11/111.
4.2. De rechtbank kan eiseres hierin niet volgen en overweegt daartoe dat de door eiseres voorgestane berekeningswijze van de verschuldigde omzetbelasting over de kantineomzet niet uit de door haar genoemde besluiten kan worden afgeleid. Zoals verweerder heeft aangevoerd zijn daarentegen bij Resolutie van 12 oktober 1982, nr. 282-12 955 (BTW-81), V-N 1982/2097, pt. 24, wel richtlijnen voor de toepassing van het forfaitaire percentage gegeven. Onder punt 1. valt ter zake te lezen:
"[...] heb ik er, gelet op de zich ter zake voordoende omstandigheden, geen bezwaar tegen dat de voldoening van omzetbelasting ter zake van de kantine-activiteiten van sportverenigingen, welke voor hun eigenlijke activiteiten aanspraak kunnen maken op toepassing van artikel 11, lid 1, letter e, van de Wet op de omzetbelasting 1968, plaatsvindt naar een forfaitair percentage. Dat percentage dient te worden gesteld op twaalf (in casu 10,5 respectievelijk 11), waarbij als grondslag voor de berekening van de belasting, de totale kantine-omzet (incl. omzetbelasting) dient te worden genomen. [...]."
Gelet op het vorenstaande oordeelt de rechtbank dat eiseres door de omzet inclusief omzetbelasting te vermenigvuldigen met de breuk 10,5/110,5 respectievelijk 11/111, het forfaitaire percentage niet op de juiste wijze heeft toegepast. Het gelijk is op dit punt derhalve aan de zijde van verweerder.
Eigen gebruik consumpties
4.3. Aangaande de aftrek van voorbelasting op spijzen en dranken die tijdens vergaderingen gratis aan bestuurs- en commissieleden werden verstrekt, heeft eiseres aangevoerd dat het gemiddelde individuele voordeel minder bedraagt dan € 227, zodat een correctie op grond van artikel 4 van het Besluit uitsluiting aftrek van omzetbelasting 1968 (hierna: BUA) niet aan de orde is. Voorts heeft eiseres aangevoerd dat de voorbelasting ter zake is gecorrigeerd op basis van de gegevens over het seizoen 2001/2002 en dat voor het resterende deel van het onderwerpelijke tijdvak geen naheffing van omzetbelasting kan plaatsvinden op basis van een extrapolatie uit een ander boekjaar.
4.4. Op grond van het door eiseres overgelegde overzicht over het seizoen 2001/2002 stelt de rechtbank vast dat de gratis consumpties ter zake waarvan de aftrek is gecorrigeerd zijn verstrekt in het kader van de vrijgestelde activiteiten van de voetbalvereniging, zodat de voorbelasting ter zake, gelet op het bepaalde in artikel 15, tweede lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet), niet voor aftrek in aanmerking komt. Aan de toepassing van het BUA wordt derhalve alleen al om die reden niet toegekomen.
4.5. Voorts heeft eiseres aangevoerd dat de naheffing ter zake van de gratis kantineverstrekkingen niet heeft plaatsgevonden op basis van de gegevens over het onderwerpelijke boekjaar, maar op basis van gegevens die betrekking hebben op het seizoen 2001/2002 en dat naheffing van omzetbelasting niet kan plaatsvinden op basis van een extrapolatie uit een ander boekjaar. Dienaangaande overweegt de rechtbank dat verweerder onweersproken heeft gesteld dat er tijdens de controle weliswaar lijsten aanwezig waren waarop het gebruik was aangegeven, maar dat dit een doos vol overzichten betrof, waarbij alleen bepaalde consumpties zijn geturfd, en dat binnen een redelijke termijn geen concrete overzichten konden worden gemaakt. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder voldoende inzicht had in de gegevens om het eigen gebruik over het onderwerpelijke tijdvak vast te stellen. Nu eiseres niet, of althans niet voldoende, heeft voldaan aan de verplichting om aantekening te houden van de gegevens met betrekking tot de gratis verstrekkingen, waartoe zij ingevolge artikel 34, eerste lid, van de Wet wel gehouden was, acht de rechtbank het niet onredelijk dat verweerder voor het onderwerpelijke boekjaar gebruik heeft gemaakt van de gegevens over het seizoen 2001/2002, die eiseres wel aan verweerder heeft verstrekt. Het bedrag van de nageheven belasting acht de rechtbank niet onaannemelijk.
4.6. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 11 augustus 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. K.M. Braun, in tegenwoordigheid van F.J. Crabbendam, griffier.