ECLI:NL:RBSGR:2006:BA4571

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 februari 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/4229 IB/PVV en WAZ
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. van Rij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het beroep inzake de aftrekbaarheid van koersverlies op aandelen in de inkomstenbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 22 februari 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een ondernemer in de vorm van een eenmanszaak, en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiser had in het jaar 2002 een koersverlies op aandelen aangegeven, maar de Belastingdienst weigerde dit verlies in aftrek te laten komen op de winst uit onderneming. De rechtbank oordeelde dat de aankoop van de aandelen niet plaatsvond binnen de normale bedrijfsuitoefening van de onderneming, waardoor het verlies niet als ondernemingsverlies kon worden aangemerkt. Eiser had aangevoerd dat de aandelen tot het ondernemingsvermogen behoorden en dat de Belastingdienst eerder had ingestemd met deze kwalificatie. De rechtbank verwierp dit argument en stelde vast dat de aandelen geen verband hielden met de onderneming en dat er geen sprake was van belegging van tijdelijk overtollige liquide middelen.

Tijdens de zitting op 8 februari 2006 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij onder andere het vertrouwensbeginsel inroept. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet had aangetoond dat er toezeggingen waren gedaan door de Belastingdienst die hem het vertrouwen gaven dat het verlies op de aandelen wel in aftrek zou kunnen worden gebracht. De rechtbank concludeerde dat de aanslagen en de uitspraken op bezwaar correct waren vastgesteld en verklaarde het beroep ongegrond. Eiser werd in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage of beroep in cassatie bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/4229 IB/PVV en WAZ
Uitspraakdatum: 22 februari 2006
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X] te [Z], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.
Betreft:
De uitspraken van verweerder van 12 mei 2005 op de bezwaren van eiser tegen de aan eiser voor het jaar 2002 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.837 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.431 en tegen de aan eiser voor het jaar 2002 opgelegde aanslag premie Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (hierna: WAZ).
Zitting:
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2006.
Namens eiser is verschenen [A]. Namens verweerder is verschenen [B], bijgestaan door [C].
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1. Eiser heeft in 2002 een onderneming in de vorm van eenmanszaak gedreven.
2.2. De balans van de jaarstukken van het jaar 2002 luidt verkort:
31 december 2002 (€) / 31 december 2001 (€)
Vaste activa
Mat.vaste activa 35.126 / 39.024
Fin. vaste activa 2.670 / 125.035
37.796 / 164.059
Vlottende activa
Voorraden 27.550 / 21.656
Vorderingen 21.885 / 10.380
Liquide middelen 18.506 / 3.954
67.941 / 35.990
105.737 / 200.049
Kapitaal 17.427 / 120.609
Fiscale oudedagsreserve 54.210 / 54.210
Kortlopende schulden 29.563 / 20.693
Langlopendde schulden 4.537 / 4.537
105.737 / 200.049
2.3. Uit de toelichting op de balans blijkt dat de Financiële vaste activa als volgt zijn samengesteld:
31 dec. 2002 (€) / 31 dec. 2001 (€)
Effecten
3000 [D] 30 / 96.406
8000 [E] 2.640 / 28.628
2.4. Eiser heeft voor het onderhavige jaar een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 96.980 negatief en een gemiddelde rendementsgrondslag voor het inkomen uit sparen en beleggen van € 196.934. Eiser heeft hierbij rekening gehouden met een (koers)verlies op aandelen [D] en [E] (hierna: de aandelen) van € 122.365.
Bij de aanslagregeling heeft verweerder een aantal correcties aangebracht. De aandelen werden niet tot het ondernemingsvermogen gerekend en aldus vormt het verlies op de aandelen geen verlies uit de onderneming. De winst werd hierdoor hoger vastgesteld.
De aandelen werden tot de heffingsgrondslag voor het belastbare inkomen uit sparen en beleggen gerekend.
Het belastbaar inkomen uit werk en woning en uit sparen en beleggen is als volgt vastgesteld:
Aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning € 96.980 -/-
Bij:
- geen aftrek verlies aandelen € 122.365
- lagere zelfstandigenaftrek als gevolg van voormelde
correctie € 1.452 +
__________
Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 26.837
Aangegeven gemiddelde rendementsgrondslag
voor het inkomen uit sparen en beleggen € 196.934
Bij: in aanmerking te nemen waarde voor de
aandelen € 63.852
_________
Gecorrigeerde gemiddelde rendementsgrondslag € 260.786
Vastgesteld belastbaar inkomen uit sparen en beleggen € 10.431
Aan eiser is een aanslag premie WAZ opgelegd van € 1.603. Tevens is een bedrag van € 108 aan heffingsrente in rekening gebracht.
2.5. Na daartegen door eiser gemaakte bezwaren heeft verweerder de bezwaren bij de bestreden uitspraken afgewezen, van welke uitspraken eiser in beroep is gekomen bij de rechtbank.
1.6. In geschil is of en in hoeverre het (koers)verlies op de aandelen ondernemingsverlies is.
2.7. Eiser heeft - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
a. De in de liquide middelen begrepen effectenrekenig is in hoofdzaak ontstaan door in 2001 een tot het ondernemingsvermogen behorend banktegoed van ƒ 260.418 te beleggen in de aandelen. De Belastingdienst mag niet terugkomen op de beslissing de aandelen per 1 januari 2002 als ondernemingsvermogen aan te merken. De Belastingdienst is bij de aanslagregeling IB/PVV 2001 immers akkoord gegaan met de eindbalans per 31 december 2001, waarin de aandelen reeds waren opgenomen. Indien de Belastingdienst dit wel doet met betrekking tot de balans per 31 december 2002, is het verlies in 2002 al binnen de onderneming gerealiseerd.
b. Subsidiair is hij van mening dat er slechts sprake kan zijn van gedeeltelijk overtollige liquide middelen. Er moeten liquide middelen aanwezig zijn voor tenminste het bedrag van de fiscale oudedagsreserve en ter voldoening van direct verschuldigde kortlopende verplichtingen als omzetbelasting. Een bedrag van € 58.736 kan in dit geval als privé aangemerkt worden en een bedrag van € 63.629 als zakelijk.
2.8. Verweerder heeft hiertegenover - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
a. Een verlies uit transacties met aandelen kan in mindering komen op de winst uit onderneming indien de betreffende aandelen tot het ondernemingsvermogen behoren. De aankoop van de aandelen heeft niet binnen het kader van de normale bedrijfsoefening van de onderneming plaatsgevonden. Er is geen sprake van belegging van tijdelijk overtollige liquide middelen. Daarvoor is deze belegging ook te risicovol. Deze middelen waren ook niet nodig voor het drijven van de onderneming. De aandelen zijn in waarde gedaald en de onderneming bestaat nog steeds.
b. Op eiser rust de bewijslast dat sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel. De aanslag IB/PVV 2001 is zonder nader onderzoek vastgesteld. Door het volgen van de ingediende aangifte is geen bewust standpunt ingenomen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een aan hem gedane toezegging, dan wel een door de verweerder weloverwogen standpuntbepaling, waaraan hij vertrouwen heeft kunnen ontlenen. Eiser kan zich niet met succes beroepen op het vertrouwensbeginsel.
c. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat een deel van de liquide middelen moet worden aangemerkt als tijdelijk overtollig in de onderneming, dan kan dit maximaal het geval zijn tot het bedrag dat benodigd is om de kortlopende schulden te dekken. Een bedrag van € 27.509 kan dan als ondernemingsverlies aangemerkt worden.
2.9. De rechtbank is van oordeel dat de aandelen vermogensbestanddelen zijn die in geen enkel verband staan met de onderneming. De aankoop van de aandelen heeft niet plaatsgevonden binnen het kader van de normale bedrijfsuitoefening van de onderneming. Binnen dit kader valt immers niet het investeren in aandelen voor doeleinden die op zichzelf bezien aan de onderneming vreemd zijn, tenzij sprake is van belegging van tijdelijk overtollige liquide middelen op een zodanige wijze dat redelijkerwijze moet worden aangenomen dat de aldus belegde middelen tijdig weer in de onderneming beschikbaar zullen zijn. De aankoop van de aandelen heeft een onttrekking van liquide middelen aan het ondernemingsvermogen ten gevolge gehad. In dit geval is geen sprake van belegging van tijdelijk overtollige liquide middelen. Onder meer blijkt dit uit het feit dat de balans laat zien dat de liquide middelen in 2002, ondanks het koersverlies op de aandelen, toenemen. Hieruit blijkt dat de ontvangsten binnen de onderneming voldoende zijn om aan de betalingsverplichtingen te voldoen en het niet noodzakelijk is om een extra bedrag aan liquide middelen te reserveren voor de voldoening van de kortlopende schulden. Het door eiser gestelde met betrekking tot de fiscale oudedagsreserve doet aan het hiervoor overwogene niet af.
2.10. De rechtbank overweegt met betrekking tot het - impliciete - beroep op het vertrouwensbeginsel van eiser als volgt. Er is niet gebleken dat er sprake is van toezeggingen van verweerder. Evenmin is gebleken dat eiser de aangelegenheid uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde heeft gesteld. Eiser heeft geen feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt op grond waarvan eiser kon aannemen dat verweerder met betrekking tot deze aangelegenheid bij de aanslagregeling over het jaar 2001 weloverwogen een standpunt heeft ingenomen. Het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel dient dan ook te worden verworpen.
2.11. Gelet op het vorenoverwogene zijn de aanslagen en de uitspraken op bezwaar correct vastgesteld en is het beroep ongegrond.
2.12. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 22 februari 2006 door mr. T. van Rij in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Duijvendijk, griffier. De beslissing is dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een schriftelijke verklaring van de wederpartij gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank;
2 - tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal de rechtbank deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.